In deze rubriek heb ik het ooit al eens gehad over het Belgisch wielrennen, dat – zeker bij de profs – voor ± één (1) procent bestaat uit Franstaligen en de rest uit Vlamingen. Nu Philippe Gilbert ermee stopt, blijft er in feite nog één Waalse beroepsrenner over die naam waardig. Een zekere Arnaud De Lie, een Luxemburgse boerenzoon die als eerstejaars prof toch al een zestal koersen heeft gewonnen en die zich – evenals Gilbert – ook vrij behoorlijk in het Nederlands uitdrukt. Voor zover ik weet houdt het daarbij op. Toch blijft men het in onze media steeds hebben over Belgische, bijna nooit over Vlaamse renners.
Dat laatste geldt trouwens niet alleen voor het wielrennen, maar in zowat alle sporten. Zo hebben we deze zomer meegemaakt dat er in het nationale voetbalelftal voor dames, dat de finale haalde van het Europees Kampioenschap, 23 van de 24 speelsters Vlaamse waren en dat die o.m. verplicht werden de brabançonne te zingen.
En het kan nóg erger. De Nederlandsonkundige broertjes Borlée, die om financiële redenen ruzie kregen met hun Franstalige atletiekliga, stapten een jaar geleden over naar de Vlaamse liga en beloofden ook Nederlands te leren, iets wat ze trouwens in het Brusselse lager onderwijs ook gekregen hadden. Sindsdien heb ik hen nog steeds geen woord in die taal horen uitspreken bij de vele interviews door de Vlaamse media, die dat allemaal zonder protest ondergaan Engels kunnen ze wel, net zoals trouwens die Naffi Thiam. Vlaamse centen zijn welkom, maar Vlaams spreken is te moeilijk.
|