3/b Duitsland
Het strafste wat ik tijdens mijn legerdienst meemaakte, gebeurde in Höhne, op de Lüneburger Heide bij Hamburg. Daar hadden we, eind november 1960, schietoefeningen met onze Patton tanks en tijdens een weekeinde moest ik als KROO wachtmeester met drie soldaten de wacht op bij het brandstoffendepot. Dat stelde niet veel voor, want het bestond in feite uit een hele reeks opleggers met brandstofvaten en jerrycans, plus stapels kratten met bussen olie. We werden er afgezet op een zaterdag rond 17.00 uur. Het was haast donker en het stond te regenen. Ons wachtkwartier was een tent, waarin normaal een ‘swing calor’ stond, een soort verwarmingstoestel dat werkte op benzine. Dat ding was echter al een week stuk en onze voorgangers hadden er niets beters op gevonden dan een oliebus leeg te laten lopen, ze vol aarde te doen, er benzine op te gieten en dan – midden in de tent – aan te steken, zodat men licht en warmte had. Telkens het vuur uitdoofde, goot men er opnieuw benzine op en zo ging dat verder…
Rond middernacht was het vuur weer uitgedoofd. Ik nam een jerrycan en goot weer benzine in de bus. Er moet daar waarschijnlijk nog een vonk geweest zijn, want opeens stond ik met een brandende jerrycan in mijn handen. Ik smeet ze de tent uit, maar de wind stond recht op de ingang en in een mum van tijd stond heel de tent in lichtelaaie. We waren allemaal naar buiten gesneld met uitzondering van een der soldaten. Die lag in zijn slaapzak en had er niets beters op gevonden dan, met slaapzak en al, in een put achter de tent te duiken, een put waarin de etensresten werden gestort. We hebben nog geprobeerd te blussen met de aanwezige brandblussers, maar die deden het niet; er kwam hoogstens een klein straaltje water uit gesijpeld. De tent, die binnenin poederdroog was, was na zo’n week stoken met die oliebus vrij vlug helemaal opgebrand. In een eerst moment dacht ik, dat we eraan waren. We bevonden ons daar midden in een brandstofdepot met een brandende tent! Gelukkig stonden de opleggers met brandstof toch ver genoeg verwijderd. Het enige dat smeulde was hier en daar wat hout van een oliekrat, maar dat konden we blussen. Ik had verwacht, dat we meteen bezoek zouden krijgen. De Lüneberger Heide is één grote vlakte, qua oppervlakte ettelijke keren die van Kalmthout, één grote uitgestrektheid en een vuur van die grootte op zo’n vlakte moet ’s nachts toch ver te zien zijn geweest. Maar er gebeurde niets.
De zondagmorgen kregen we het bezoek van de bevoorrading, die ons ontbijt brachten. We vertelden hen ons verhaal en verwachtten dat we zo dadelijk e.e.a. zouden gaan meemaken, maar er gebeurde helemaal niets en dat zou pas veranderen nadat ’s middags een tweede bevoorradingsploeg het nieuws te horen kreeg. Binnen de kortste tijd stond het hele opperbevel er en werden we afgelost door een inderhaast nieuw opgetrommelde ploeg van wacht.
Ikzelf kreeg de opdracht een rapport over de zaak te maken. Daarin schreef ik over het uitvallen van de verwarming en de verlichting, over het niet functioneren van de brandblussers, over het feit dat de eerste bevoorradingsploeg niets gemeld had, maar ook over het feit dat ik die nacht geen enkele controle had gekregen. Bij een wachtdienst krijgt men normaal ’s nachts het bezoek van een adjudant van wacht én van een kapitein van wacht, een onderofficier en een officier. Daar het weekeinde was, was de kans groot dat die twee de bloemetjes waren gaan buitenzetten op de Hamburgse Reeperbahn. Een pluspunt voor mijn ploeg was ook, dat we onze wapens uit de brand gered hadden. Ik werd niet gedegradeerd, zoals ik gevreesd had. Twee weken nadat ik was afgezwaaid, kreeg ik van een der soldaten die erbij waren, wel te horendat in de orders was verschenen dat ik de helft ban mijn soldij kwijt was (30 Bfr / 0,75 euro per dag!).
|