Er is deze week nogal wat te doen geweest over de nieuwe kinderbijslagregeling van de Vlaamse regering. De kat werd de bel aangebonden door Bea Cantillon, hoofd van het Centrum voor Sociaal Beleid van de Universiteit Antwerpen (CSB). Tot daar niets mis mee, ware het niet dat dat centrum zelf had meegewerkt aan de analyse van dat plan. Eigenlijk was ook daar niet direct een probleem mee: iedereen kan fouten maken en ze toegeven is een deugd. Toen Cantillon zag dat het niet klopte, had ze dat echter met de Vlaamse regering moeten klaren i.pl.v. ermee naar de pers te lopen. Bea heeft nl een vrij linkse reflex en houdt niet van deze regering, reden waarom ze nogal eens columns mag schrijven in zgz kwaliteitskranten als De Morgen en De Standaard, die eveneens – maar dan verdoken – oppositie voeren tegen de huidige regering(en). Cantillon is trouwens niet de enige die in dat geval is, ook enkele andere UA-collega’s – waaronder Dave Sinardet, notoire belgicist – zijn eerder linksgezind.
Het feit dat zelfs onderwijsspecialisten, die zich met deze hervorming al enkele jaren bezig houden, toch in de fout gingen, heeft ook te maken met de toenemende complexiteit van onze samenleving. Men heeft steeds meer te maken met niet traditionele gezinnen: één ouder gezinnen, waarvan die ouder al dan niet aan het werk is, met twee ouder gezinnen, waarvan er bv één niet aan het werk is en met hetzelfde type waarvan er zelfs géén aan het werk is. Die verschillende situaties, dan nog eens gekoppeld aan het aantal kinderen, hun ouderdom en de hoogte van het verdiende loon of uitkering, maken berekeningen in de tijd niet eenvoudig.
Er zijn, sinds het aantreden van de regering Michel, al 65.000 nieuwe werkplaatsen bijgekomen, waarvan bijna 40.000 in de privé en dit ondanks alle tegenwerkingen, stakingen, betogingen en aanslagen. Niettegenstaande dat werkt er in dit land slechts 67,2% van de mensen tussen de 20 en de 64 jaar, dit t.o.v. een Europees gemiddelde van ± 75%. Om bv het percentage van Nederland te halen, zouden er hier 600.000 jobs moeten bijkomen. Meer jobs zijn belangrijk voor het behoud van onze welvaart en het terugdringen van de armoede. Dat kinderen in die armoede terechtkomen, heeft meestal te maken omdat ze deel uitmaken van een gezin waarin niemand werkt. In veel gevallen gaat het om kinderen van inwijkelingen, die doorgaans dan nog veel kinderen krijgen, maar die zelf zo goed als niets bijdragen aan onze samenleving. Ze redden het niet met de steun die ze krijgen, maar die steun krijgen ze wel degelijk. Toen ik met mijn gezin in Italië woonde, hebben wij daar nooit één lire gekregen voor onze kinderen. Er was daar ook niemand die zich daarover bekommerde, wat hier wél het geval is. Soms krijgt men de indruk dat heel die armoedediscussie meer dient om allerlei hulporganisaties in leven te houden, eerder dan de mensen die het nodig hebben.
|