Reisverslag van pelgrim Willy!

Inhoud blog
  • 21e rit: Portomarin - Santiago de Compostela 96 km
  • 20e rit: Villafranca del Bierzo - Portomarin 107 km
  • 19e rit: Astorga - Villafranca del Bierzo 83 km
  • 18e rit: Sahagun - Astorga 118 km
  • 17e rit: Castrojeriz - Sahagun 94 km
  • 16e rit: Villafranca Montes-de-Oca - Castrojeriz 90 km
  • 15e rit: Viana - Villafranca Montes de Oca 99 km
  • 14e rit: Cizur Menor - Viana 90 km
  • 13e rit: ST.Jean-Pied-de-Port - Pamplona 87 km
  • 12e rit: Cauneille (Peyrehorade) - ST.Jean Pied de Port 70 km
  • 11e rit Labouheyre - Peyrehorade 113km
  • 10e rit: St.Barthelemy-de-Bellegarde - Labourheyre 174 km
  • 9e rit: Angoulême - ST. Barthelemy-de Bellegarde 87 km
  • 8e rit: Poitiers - Angoulême 151 km
  • 7e rit: Chateau-Renault - Poitiers 159 km
  • 6e rit : Chartres - Chateau Renault 145 km
  • 5e rit : Oinville - Chartres 88 km
  • 4e rit: Ourscamp - Oinville 144 km
  • 3e rit Cambrai - Noyon (Ourscamp) 117km
  • 2e rit Geraardsbergen - Cambrai 133km
  • 1e rit Essen - Geraardsbergen 128km
  • Foto
    Gastenboek
  • fijne avond
  • ho!!!!
  • Groeten uit Hoegaarden.
  • hallo
  • Wandelgroetjes uit Borgloon

    Druk oponderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek

    Op spaken naar Santiago de Compostela

    11-06-1997
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
       In 1992 het de idee ontstaan. Nogal wat documentaires op tv en een aantal publicaties over Santiago de Compostela, deden mij besluiten deze trip per fiets te ondernemen. Een mens moet in zijn leven enkele boeien uitzetten, daarom leek mij 1997 een geschikt moment. Het jaar waarin ik 50 werd. Het toeval wilde dat collega Ludo (45 jaar) achter mijn plannen kwam, en ook collega Eric(29 jaar) een fervent fietser,zag ook wel brood in een fietstrip van ongeveer drie weken. We werden lid van het Vlaams Genootschap van Compostela, en de driemaandelijkse tijdschriften lazen we van de eerste tot de laatste bladzijde: geschiedkundige anecdotes over de middeleeuwse pelgrims, de mooie steden en dorpjes die ze aandeden, de reisverhalen van collega’s pelgrims die ons waren voorgegaan deden ons watertanden.
       De plannen kregen stilaan vorm: op de voorbereidende vergaderingen werden praktische dingen besproken zoals: de route, fiets en materiaal, waar overnachten enz. We besloten het avontuurlijk aan te pakken, dit wil zeggen zonder begeleiding van een volgwagen. De overnachtingen gebeurden in jeugdherbergen, de tent en in de refugios (1).
       In het najaar van 1996 en het voorjaar 1997 werd duchtig getraind, individueel en wanneer het uitkwam.Concreet betekende dit voor mij, dat de trainingen een vaste vorm kregen in de maand maart, en dat er op 6 à 7 weken voor de start driemaal per week 100 km gefietst werd. De rest van mijn verhaal begint op 18 juli 1997, een regenachtige en van temperatuur een matige zomerse dag... (1) Refugios zijn Spaanse overnachtingsmogelijkheden, het zijn meestal door vrijwilligers bemande accomodaties, speciaal en alleen voor pelgrims.

    18-07-1997
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.1e rit Essen - Geraardsbergen 128km
       Om 5 uur wakker geworden van een stortbui,dat belooft.De avond tevoren was alles al ingepakt en de fietstassen zaten al op de fiets. Een normaal ontbijt en verse koffie geserveerd door vrouwtje Paula moesten mij tot de middag overeind houden. Ik had een afspraak met de collega’s om 7.45u aan het pleintje in Kalmthout waar eens de St Jacobskapel stond.De tijd ging vlug deze morgen en voor ik het wist moest ik afscheid nemen,voor tamelijk lang voelden we, maar kom er gebeuren erger dingen op deze wereld niet? Nog een kusje,de fiets op,en voor de bocht... nog even een hand opsteken naar het vrouwtje. Plots realiseerde ik mij dat onze langverwachte tocht,op deze vroege morgen,een aanvang had genomen. Ik fietste gemakkelijk,het was ook al geruime tijd opgehouden met regenen,alhoewel de lucht een sombere dag voorspelde.
       Mijmerend fietste ik naar Kalmthout waar nog enkele collega’s ons vertrek wilden meemaken, tenminste zo dacht ik. Want daar aangekomen bleek er een heus comité op de been gebracht.Zonder dat we daarvan op de hoogte waren ijverden een aantal enthousiastelingen van Kalmthout, voor de heroprichting van de ter ziele gegane St. Jacobskapel. Zelfs de pers was opgetrommeld, en zo komt het dat sommigen onder U reeds ‘s anderendaags onze plannen in de krant konden lezen. Na het gebruikelijke ceremoniëel van afscheid nemen,begon onze tocht nu echt. Vlug naar het gemeentehuis van Kalmthout om alvast onze eerste stempel op onze geloofsbrief in ontvangst te nemen.Volgende halte was het Antwerpse stadhuis, waar we van Mieke Vogels (goeie kennis van Ludo) een vers tasje koffie kregen aangeboden en natuurlijk ook weer een stempel op onze geloofsbrief. Op die geloofsbrief kom ik in mijn verhaal ten gepaste tijde terug. Via de Imalso fietstunnel ging de tocht langs Burcht, Weert en Mariekerke naar St Amands.Tijd om m’n smosbroodjes te verorberen, het was tenslotte bijna middag en de veerboot over de Schelde vertrok pas om 12.30 uur.Inmiddels werden ook de hemelsluizen opengezet, in de gietende regen bereikten we de overkant.
       De rit verliep vanaf nu in de regen, via Dendermonde en Aalst, en daartussen mooie idyllische dorpjes. We reden over een ongelooflijk prachtig fietspad langs de oever van de Dender.We passeerden kleine, eeuwenoude sluizen.Stuk voor stuk zijn het foto’s voor postkaarten.De dag liep op zijn einde, en voor we het wisten stonden we op het erf van de jeugdherberg“ ‘t Schipke “ in Geraardsbergen.Een ruime kamer met stapelbedden, een nette WC en douche, wat wil je nog meer.Na een deugddoende wasbeurt hebben we deze dag afgesloten met een goedkoop “ menu van het huis “ in resto “ De klokke “ in Geraardsbergen.

    19-07-1997
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.2e rit Geraardsbergen - Cambrai 133km
       Ik heb vannacht, als naar goede gewoonte, zeer goed geslapen. Het wekkertje riep om 7 uur en na een verkwikkende douche, een ontbijt met grof brood, beleg en confituur waren we klaar voor de start. Het regenen was sinds gisterenavond opgehouden en na een paar kilometer besloot ik zelfs om mijn trainingsvest uit te doen, de zon was aan de hemel verschenen en zodoende was dat voor deze jongen al voldoende om in te grijpen. We reden door hartje Geraardsbergen ;op zoek naar het jaagpad dat weer langs de Dender leidde. In Deux-Acren steken we de taalgrens over en voor de fietser is dit de overgang van goed bollend asfalt naar een grindpad dat, wat de kwaliteit betreft, toch iets te wensen overlaat.angs Lessines met zijn Abdij-gasthuis van O.L.Vrouw met de roos (gesticht in 1242) gaat de tocht naar Tournai (Doornik)langs een heuvelachtig, rustig landschap en slaperige dorpjes. Plots doemt de kathedraal op, met de typische vijf torens...,Doornik. Voor mij geeft de stad niet wat ik er van verwacht had,enkel het kleine oude centrum kon mij bekoren. Het is weer middag en dus tijd om een kleinigheid te eten. Wat er bij mij altijd ingaat is een broodje smos, mijn vrouwtje zal dat niet ontkennen.
       Terug op de fiets,richting Franse grens ontluiken schitterende vergezichten en landschappen. Wat opvalt is de stilte in elk dorpje dat we passeren. We fietsen weer over een jaagpad langs de Schelde en echt opvallend, het water is hier merkelijk properder dan in de contreien waar we vandaan komen. Prachtige groene wieren groeien er in het water tot tegen de oevers.Toch ook hier en daar wat minder fraaie uitzichten, de oude kalkovens zijn nog de stille getuigen van hoe het vroeger was. Bij Remegies steken we de grens over en vanaf nu volgen we de D 327. Onze Belgische frankskes worden opgeborgen om plaats te maken voor de Franse.
       In de late namiddag komt Cambrai of Kamerijk in het oud vlaams, in zicht. Tijdens de lichte afdaling rijden we een koppel per fiets voorbij en een eindje verder zeg ik tegen Ludo, “ dat zijn volgens mij Hollanders “; er wordt eens mee gelachen, maar op dat moment hebben we er nog geen erg in dat we deze mensen nog een paar keer gaan ontmoeten. De stad Cambrai geeft een gezellige indruk, tenminste nadat we na enig zoeken de jeugdherberg hadden gevonden. Het is een oude Romeinse plaats tussen Boulogne, Keulen en Straatsburg. Er is een oude stadspoort (Porte de Paris) uit het jaar 1300 met ook nog de resten van oude stadsmuren. Vanaf de tijd van de Capetingers was Cambrai een belangrijk bedevaartsoord, en bezat de stad al een bisschopszetel.Herinner je nog het koppel dat we op weg naar Cambrai voorbijstaken? Tijdens het avondeten in de jeugdherberg,- op het gazon overigens want het was goed weer,- komen ze plots opduiken. “ Goedenavond, nou wij hebben wel de Nederlandse identiteit “ vertellen ze, “ maar we worden toch liever vereenzelvigd als Zeeuwen “. Er ontspon zich een gezellig gesprek en wat bleek? Hij was Kees Raes, broer van Jan, ex-beroepsrenner en nu sportbestuurder van een wielerploeg. Zijn vriendin Marleen was een Kortrijkse en door omstandigheden in Hulst aanbeland. Enfin, na het eten hebben we nog wat gebabbeld over van alles en nog wat, en voor we het wisten was het alweer bedtijd.

    20-07-1997
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.3e rit Cambrai - Noyon (Ourscamp) 117km
       Vanmorgen afscheid genomen van onze Zeeuwse vrienden en ons kompas ingesteld op Noyon. Het weer is goed vandaag,zelfs in die mate dat we besluiten om toch maar in te smeren,tegen de branderige zonnestralen. Een omleiding in een dorpje bracht ons op een echte ouderwetse brocante markt, waar allerlei oude spulletjes te koop werden aangeboden. Steeds verder fietsten we van dorpje tot dorpje, door het mooie Picardië, de graanschuur van Frankrijk. Langs een rustig jaagpad, naast het “ Canal du St Quentin “ naar de bron van de Schelde. De heuvels worden inderdaad wat pittiger,dit schreef één van onze voorgangers.
       Voor het eerst wordt ons versnellingsapparaat gebruikt om naar wat kleiners over te schakelen. De Schelde is hier nog maar een zielig beekje,maar wel mooi! Nogal een verschil met de smeerpijp in de buurt van Antwerpen. Het dal waar we doorheen fietsen kruist bij Les Rues-des-Vignes,Honnecourt en Venduile het Canal du St Quentin,in de tijd van Napoleon werden hier al een soort van tunnels gegraven,waar de schepen ook nu nog doorheen varen. Tussen Le Chatelet en Riqueval,op een paar kilometer van onze route, zijn deze vaarsloten zelfs wel vijf kilometer lang. We rijden nu langs de voormalige abdij van Vaucelles,het was vroeger een cistercienzerklooster,nu grotendeels een ruïne met een kerk uit de 13e eeuw.
       In het dorpje Gouy en op één kilometer van het kleine centrum komen we aan de bron van de Schelde.Ze is wat van de weg gelegen, maar we besluiten om toch maar een bezoekje te brengen, al was het maar om te controleren of onze onderwijzers vroeger in de lagere school, niet gelogen hadden! De plaats is echter een vuile bedoening, want wees eerlijk; als je van een bron spreekt stel je je toch iets borrelend voor, met zuiver en helder water! Er is wel een gedenksteen opgesteld, een gift van de stad Antwerpen aan Gouy. Terug op de route zien we weer een verlaten abdij, het is de ruïne van een Premonstratenzer abdij of ook wel Norbertijnen, genoemd naar hun stichter.
       In Estrées wordt de D 932 overgestoken, van oorsprong een Romeinse weg. Estrées is een verbastering van het Latijnse Strata, wat weer afgeleid is van de Romeinse aanduiding voor heirbaan.Tussen Joncourt en Levergies ligt het hoogste punt van deze etappe:150 m. Hier ligt de scheiding tussen de Escaut(het Franse woord voor de Schelde) en de Somme.Het laatste stuk naar St Quentin loopt over een wat bulterig jaagpad, om op een gemakkelijke manier de stad te bereiken. St.Quentin is een levendige stad met ongeveer 70000 inwoners, als pelgrimsstad tot bloei gekomen rond het graf van ST. Quentin: een martelaar uit de 3e eeuw.Het stadhuis uit het jaar 1500, in gotische stijl, ligt aan het autovrije plein. Met zijn vele terrasjes rondom, toont het nogal wat Vlaamse trekjes. We besluiten om hier een stukje van de middag door te brengen en onze knapzak op te peuzelen.
       Het heeft weer gesmaakt en we vervolgen de tocht richting Noyon. De duivenmelkers onder jullie zullen wel weten, dat hier verschillende duifjes gelost worden en richting huiswaarts vliegen. De route loopt nu door de groene rand van de rivier La Somme, prachtige oevers nopen ons om er even bij stil te staan en te genieten.De hengelaars laten mij het water in de mond komen, als verwoed visser begrijp ik volkomen de Bij Artemps beginnen de nog steeds uitgestrekte akkerlanden van graangewassen in dit gebied.Na enige tijd fietsen komt Noyon in zicht.
       Deze stad werd al in het jaar 531 ges­ticht,met de vestiging van de bisschopszetel St. Médard.Voor de 9de eeuw stond er al een kathedraal, waarin Karel de Grote werd gekroond.Al fietsend door de straatjes van de oude stad bemerken we een opvallend gebouw, voor het grootste gedeelte opgetrokken uit verweerd hout dat de tand des tijds echter wonderwel heeft doorstaan. Napluizen in onze gids leert ons dat het hier gaat over een bibliotheek die nog in zijn oorspronkelijke staat is gebleven: een prachtig gebouw.Het is rond 4 uur in de namiddag en het leek ons de moeite om er hier een streep onder te zetten voor deze dag, dachten we, want na enige inlichtingen kwamen we er achter, dat in Noyon geen jeugdherberg te bespeuren viel.Dan maar weer de fiets op, richting Ourscamp, waar een camping was.Dit stukje traject van zeven kilometer was weer een juweeltje wat natuur betreft, de naar hars ruikende, gemengde bossen deed ons met volle teugen genieten.In Ourscamp passeerden we weer een ruïne van een cistercienzer abdij uit de 12de eeuw,alleen de “ Salle des morts “ uit de 13de eeuw is overeind gebleven.
       Na enige tijd bereikten we de camping “ La montagne “, een deugddoende douche en een simpele maaltijd van fritjes met worst gaven mij een zalig gevoel. Voor ons tentje nog wat nakeuvelend over de voorbije dag, kregen we plots weer die aangename verrassing.Daar verschenen als uit de hemel gevallen, onze Zeeuwse vrienden: vlug de fiets op, snelde Ludo naar het dichtsbijzijnde winkeltje en hebben we met z’n allen genoten van een paar flessen wijn.

    21-07-1997
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4e rit: Ourscamp - Oinville 144 km
       Vanmorgen weer afscheid genomen van Marleen en Kees.Het is mistig en nevelig weer.In het tentje was het een beetje krap, maar voor een bedrag van 13 FF de nacht doorbren­gen? Wees eerlijk, het kon slech­ter. We hebben trouwens uitstekend geslapen!
       Om 10 uur komt de zon erdoor, en in Remy besluiten we om een flinke kop koffie te drinken, in een nog slaperig cafeetje met een overigens vriendelijke waardin achter de toog. Ik moet zeggen tot hiertoe is de conditie goed, zeer goed zelfs. Maar we zijn er nog lang niet, tot op heden hebben we 428 km afgelegd. Na deze korte pauze nog vlug even insmeren, want we voelen dat het steeds warmer wordt.
       Op enkele kilometers van het dorpje Mérare bemerk ik in de verte een enorme boerderij, maar dan van het soort dat voor een kasteel niet moet onderdoen.Ik stap af om dit prachtige domein, want dat was het, op de gevoelige plaat vast te leggen. Terwijl ik moeite deed om een en ander te fotograferen, zag ik iemand wenken om tot bij hem te komen. Op mijn vingers fluitend naar Ludo en Eric trok ik de grote poort open, benieuwd naar wat dit plotse intermezzo te bieden had. De man vroeg waar we vandaan kwamen, en wat bleek? Hij was ook een Vlaming, maar dan een die hier in Frankrijk geboren en getogen was. Zijn grootouders waren immigranten uit het West-vlaamse dorpje Bellem en zoals vele vlamingen in die tijd zochten zij werk in Frankrijk. Hijzelf was zijn ouders op­gevolgd op deze hereboerderij en zorgde voor de dagelijkse gang van zaken. De eigenaar, een rijke Franse zakenman, bemoeide zich niet met de landbouwactiviteiten en kwam hoogstens in de zomermaanden eens op bezoek. Een fotoalbum bezegelde zijn verhaal en zo kwam het dat we die dag een halfuurtje langer op de fiets zaten, maar het was de moeite waard. Nog even vermelden dat we ook de stad Compiègne gepasseerd zijn, sommigen herinneren zich de lessen geschiedenis nog wel, waarin stond dat Hitler de capitulatie van Frankrijk ondertekende in een treinwagon in de buurt van Compiègne.
       Steeds meer kilometers worden onder de wielen weggereden: vandaag ook voor de eerste keer dat we verdomd zware hellingen moeten nemen, echte kuitenbijters zoals in de volksmond gezegd wordt.Elk dorpje straalt rust uit, niemand op straat en... voor ons fietsers belangrijk, weinig of geen verkeer. Vandaag ondervinden we ook, dat de tip die we van voorgangers gekregen hebben, geen prietpraat was. Het is namelijk zo dat er op elk kerkhof in Frankrijk vers leidingwater te vinden is!
       Het is warm vandaag en we besluiten om de proef op de som te nemen, om te zien of dat verhaal klopte en wees gerust toekomstige pelgrim: van de dorst kom je niet om in Frankrijk, zelfs niet in de verst afgelegen gebieden. Liters water hebben we vandaag gedronken want het was warm, heet zelfs.
       De dag loopt weer op zijn einde, en na enig zoekwerk zitten we op de weg naar Oinville, ten noorden van Parijs, waar we hopelijk in de plaatselijke jeugdherberg terecht kunnen. Het vergt nog een stevige klim en we moeten alle registers open trekken om, zonder te moeten afstappen, op onze eindbestemming te geraken. De jeugdherberg “ Relais Randonnée “ is nog echt en letterlijk een jeugdherberg! We vallen midden in een groep scouts die hier hun kamp doorbrengen. De slaapruimte die ons toebedeeld wordt is ruim zat, en we voelen ons hier meteen thuis tussen het nieuwsgierige jonge volkje. Enkel het uitdelen van handtekeningen ontbrak er nog aan toe we vertelden wat onze plannen waren.
       Terwijl de twee jongsten zich ontfermden over het avondmaal profiteer ik van de gelegenheid om een wasje te doen, een T-shirt, een paar sokken en een koersbroek gingen het sop in. Zo kwam het dat ik regelmatig bekijks had tijdens het fietsen, mijn wasje hing altijd te drogen op mijn fietstassen. Zoals ik al meldde, deze jeugdherberg was echt: een ouderwets Frans optrekje, ruikend naar eeuwen oud hout en zonder enig comfort. In de tuin maakten heesters, klimop, rozen en hier en daar wat kruiden de sfeer van vroeger. De invallende duisternis maakte er ons op attent dat de tijd van slapengaan was aangebroken. De avonden vliegen voorbij, elkeen van ons heeft wat om handen, voor mij zijn mijn dagelijkse nota’s en vooral het invullen van mijn dia’s noodzakelijk.

    22-07-1997
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5e rit : Oinville - Chartres 88 km
       De zon staat deze morgen weer hoog aan de hemel, het belooft warm te worden. Na de gebruikelijke gewoon­ten van opstaan, wassen en ontbijten worden de (fiets)paarden gezadeld. Toch even vermelden dat dit elke keer toch de nodige tijd in beslag nam, er moest namelijk op gelet worden dat alles stevig vastgesjord zat: het zou niet de eerste zijn, die tijdens het fietsen wat tussen de spaken kreeg, met alle gevolgen vandien! De zon hoog aan de hemel?Geloof het of niet, maar op ander­half uur tijd heeft de zon plaatsgemaakt voor een on­doordringbare mistbank, maar dan een van de grote soort.
       Zonder ontbijt op de fiets, Oinville had op gebied van winkels niets te bieden. In Mézieres, het volgende dorpje, naar de Super Marché: stokbrood, kaas, worst, yoghurt, chocolade, bananen en appelsienen gekocht. Dit alles hebben we, samen met wat goed humeur, ergens op een bankje verorberd. Na dit stevig ontbijt op naar het volgende dorpje, zo gaat het trouwens aldoor, oef... enkele korte maar steile beklimmingen. De landschappen zijn onvergetelijk mooi, graanvelden en kool­zaadvelden worden hier en daar al geoogst.
       Toch al wat afwis­seling in het landschap: loofbomen, weiden en maïsvelden beginnen tot de ingrediënten te behoren, maar graan en nog eens graan is de hoofdmoot!We fietsen door het departement “ Ile De France “ met een fraai uitzicht over het dal van de Vesgre. Het is middag en dus tijd om een hapje te eten. We verkiezen een lommerrijke plaats in een dorpje voor de kerk. Eigenaardig, maar daar was het altijd goed toeven, gewoonlijk was daar wel een of ander te beleven, zoals deze keer toen een mevrouw haar auto parkeerde bijna op het kruispunt, om naar de bakker te gaan. Geen enkele automobilist, die daardoor gehinderd werd, nam haar dit maneuver kwalijk.
       Onze vorstelijke maaltijd zat er weer op. Maar wat was het warm, we fietsten letterlijk van het ene kerkhof naar het andere, telkens weer om dat frisse water in onze drinkbussen te krijgen. De hitte zinderde trouwens over de graanvelden. Plots doemt voor ons het pittoreske dorpje Maintenon op, met een prachtig kasteel als blikvanger. Lodewijk de XIV is hier in 1683 in het geheim gehuwd met Madame de Maintenon, nadien werd hij een devoot katholiek. Interessant zijn de ruïnes van een aquaduct uit 1640, in een kanaal dat 110 km lang moest worden, om de tuinen van het kasteel van Versailles van water te voorzien. Heel in de verte, twee torens die steeds groter worden. Chartres, de laatste halte voor vandaag, bij het binnenkomen van de stad verwijzen al direct de wegwijzers naar de jeugdherberg. We zijn vroeg, het is pas half vier, ruim de tijd dus om deze alweer middeleeuwse stad met een bezoek te vereren. Maar eerst de jeugdherberg, normaal vanaf 17 uur geopend, doen we toch een poging om onder de pannen te geraken. Het lukt, ruime, luchtige en moderne kamers, nogal een verschil met de vorige maar bijlange niet zo charmant. Het allernoodzakelijkste hebben we uit de fietstassen genomen, gedoucht (dat was bijna levensnoodzakelijk) en wat frisse kleren aangetrokken. Op die momenten waren we als herboren, dan konden we weer bergen verzetten.
       Een rustige wandeling naar het stadscentrum ver­duidelijkte ons dat de hitte had toegeslagen. Op de fiets hebben we daar geen erg in, er is altijd wel een briesje dat voor de nodige verfrissing zorgt, maar hier in de nauwe inges­loten straatjes komen we erachter dat de zomer zijn intrede gedaan heeft.
       De middeleeuwse stad Chartres geeft een spontane indruk, overal zijn de terrasjes druk bezet. Gelegen aan de Eure was deze middeleeuwse stad ooit de hoofdstad van een graafschap.De oudste kerk werd door de Vikingen verwoest en in 1194 werd de oude stad volledig door een brand in de as gelegd. Kort daarop begon men op dezelfde plaats met de heropbouw van een nieuwe kathedraal in een Gotische bouwstijl. Deze bouw­wijze bood meer ruimte aan de toenemende stroom bezoekersIn de Kathedraal bieden 176 glasramen een van de meest complete middeleeuwse verzamelingen.T elkens als ik bij zo’n bouwwerk kom vraag ik mij altijd af hoe het mogelijk was, om met de primitieve middelen die er in die tijd waren, zulke kunstwerken te realiserenRondom de kathedraal, die het middelpunt is van het oude centrum, gonst het van bedrijvigheid en... van de toeristen. In de oude straten zijn nog authentieke huizen, als stille getuigen uit lang vervlogen tijden. We besluiten om hier eens uitgebreid te eten, voor ons betekent dat niets speciaals maar wel met een flesje wijn erbij. Uiteindelijk hebben we tot hiertoe pover geleefd, wat niet wil zeggen dat we honger geleden hebben, dat is nog wat anders.
       Ik merk op dat in het gedrag van de plaatselijke bevolking steeds meer zuidelijke trekjes komen bovendrijven, of is het spelen van petanque niet zuiders misschien? In Chartres weten ze er klaarblijkelijk alles van, ze kunnen er heethoof­dig in opgaan die Fransen. Voldaan om al dat moois kuieren we huiswaarts, het is inmid­dels beginnen schemeren en de schijnwerpers geven een uit­zonderlijk mooi zicht op het beneden liggende, oude stadsgedeelte. Ook de rivier die de stad doorkruist is een schouwtoneel, verschillende kunstenaars hebben hier hun artistieke kunde ten toon gespreid door allerhande objecten in het water te leggen. Abstracte voorwerpen, maar ook taferelen met poppen, gemaakt van isomo en kunstig geschilderd, zijn de moeite waard. De jeugdherberg ligt op een heuvel en vanop het terras geniet ik van een wondermooie zonsondergang. Met ons drieën bekijken we de route voor morgen, 105 km naar Vendôme... dromerig staren we op de landkaart, eigenaardig gevoel: het op voorhand al weten dat de rit weer boeiend en mooi zal zijn.

    23-07-1997
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.6e rit : Chartres - Chateau Renault 145 km
       De nacht heeft ons goed gedaan, alhoewel het warm was op de kamer. Een stevig en uitgebreid ontbijt gaf onze spieren weer nieuwe brandstof.        Fietsend langs de Eure ontwaakt Chartres langzaam om de nieuwe dag te begroeten: we zijn op zoek naar de Pont Guil­laume. We steken deze oude middeleeuwse brug over en in een mum van tijd bereiken we de rand van de stad. We fietsen in zuidelijke richting, over rustige communale wegen dwars door de velden waar nu toch een verhoogde activiteit van oogsten aanwezig is. Het is in deze streek vooral koolzaad, erwten en tarwe. De route die we volgen wordt na een poosje echt idyllisch.
       We rijden in het dal van de Loir (niet te verwarren met de Loire). Een hele poos rijden we pal naast de rivier, overal aan­legsteigertjes voor bootjes. De hengelsport wordt ook hier weer druk beoefend. Na een 40 tal kilometer fietsen komen we in Bonneval, een oud stadje aan de Loir. De ringgracht met haar bruggen en vooral de stadspoort geven een oeroude indruk. Ze dateren uit de 12de en 13de eeuw, je komt Bonneval binnen langs de kapel van de heilige St.Michel door de Porte St Roche uit de 15de eeuw. Als je voor het water blijft ben je in de Rue de fosses St.Jacques. Deze straatnaam geeft aan dat in vroegere tijden reeds pelgrims onderweg waren naar Compostela. Het wordt heet, liters water worden er gedronken en de kerkhoven kunnen niet dicht genoeg bij elkaar liggen om fris water te tanken. Ik weet niet hoe het komt en wat ik er van moet denken, maar vandaag voel ik steeds meer, dat mijn fiets een trouwe bondgenoot is. Hij doet het tot hiertoe uitstekend! Nog geen enkele lekke band of enig ander technisch ongemak konden we ervaren maar dat kan nog komen, misschien wel meer dan we tot nu toe denken.
       In Chateaudun besluiten we om er een uurtje af te nijpen om te eten. Onder de platanen bij de kerk vinden we de geschikte accomodatie, rustig en lommerrijk. Het rommelt in de verte en een plaatselijke bewoner zegt dat er orage op komst is, onweer kunnen we eigenlijk wel missen: het is echter loos alarm, ik zou er niet van geschrokken zijn als het zo geweest was, want het is drukkend warm. Chateaudun is een groot dorp, in 1723 na een grote brand terug opgebouwd. Alleen het kasteel en drie romaanse kerkjes waren over. De route voert ons nu verder langs de Loir, over de D31 langswaar grotten te bezichtigen zijn met een totale oppervlakte van één hectare.
       Op dit stuk langs de Loir is het dal bijzonder pittoresk, fris groen en schilderachtige huizen. Het dorpje Douy waar we langs komen bezit nog een authentieke watermolen met alles erop en eraan. In Montigny-le-Cannelon, hoog op de oever van de rivier, ligt het majestueuze “ Chateau du Prince-Duc de Montmorency-Laval “.Een hele mond vol, dat wel, maar ontzagwekkend!We naderen, na 101 kilometer fietsen de stad Vendôme. De bedoeling was om hier halt te houden, maar we besluiten om door te rijden, wegens: “ te vroeg om te stoppen “. De terrasjes zien er echter aanlokkelijk uit en dat laten we dan ook niet voorbij gaan zonder een frisse limonade. Waarom geen pintje hoor ik jullie al vragen, wel daar is een eenvoudige verklaring voor: bij de inspanningen die wij dagelijks leveren hoort een voldoende hoog suikergehalte, en dat voel je ook, wanneer je suiker tekort hebt, limonade of een cola werkt dan direkt.
       De patron is een gemoedelijke Fransman, bij het neerzetten van de glazen zegt hij lakoniek “ alstublieft “, op mijn vraag waar hij dat nette Nederlands bovengespit heeft, antwoordt hij: “ van de vele Vlaamse pelgrims natuurlijk “. Het is echter nog niet alles: het blijkt dat hij ook nog een heel assortiment Belgisch bier in huis heeft!Palm, Hoegaerden, Trappist, Rodenbach, Stella... noem maar op, hij had het.Ik kreeg er trouwens nog een bierkaart, die wij in België nog niet gezien hadden en die ik achteraf op mysterieuze wijze ben kwijtgespeeld.
       Terug op de fiets door het toch wel drukke Vendôme op weg naar Chateau Renault, de eindhalte voor vandaag. Het gebied tussen Vendôme en Chateau-Renault is er een van landbouw, alweer graan, maïs en andere. Ook enkele geiten­boerderijen opgemerkt, met telkens een plakaat: “ Vendre direct, fromage de chievre “ (geitenkaas te koop vers van de boerderij).
       Algauw bereiken we Chateau-Renault, met nog een paar pittige beklimmingen vooraleer we in het centrum aankomen. Chateau-Renault is van ouds een centrum van de leerindustrie, de middeleeuwse poort dateert uit de 14de eeuw en oogt indrukwekkend. Het lijkt voor jullie misschien eentonig als ik elke keer weer de middeleeuwen moet vermelden, maar ik kan niet anders: dit land heeft zoveel te bieden als het over oude steden en gebouwen gaat. Ik vind het trouwens zeer interes­sant en boeiend, spijtig dat mijn vrouwtje dit allemaal moet missen want ook zij is te vinden voor wat geschiedkundige bagage. We laveren wat door het kleine stadscentrum op zoek naar een camping Municipale (Gemeentelijke camping), die we redelijk vlot bereiken. Het is een comfortabele camping, ruimte zat en op een paar minuutjes van het centrum.Een degelijke wasplaats, dat is nodig want alle drie moeten we orde op zaken stellen: een T-shirt, één paar sokken, twee onderhemden..., wat zal ik morgen weer bekijks hebben. Hier lijken er ook een paar gezellige restaurantjes te zijn: ons Paula heeft gezegd dat ik een grote jongen moet zijn en goed moet eten en drinken, dat is niet in dovemansoren gezegd.Nog geen uur later zitten we aan tafel, we bestellen een menu van het huis, volgens Ludo altijd kwaliteit gewaarborgd!Dag jan!Ons Paula zal ons verblijf in de provence nog wel herinneren, in Ampus hebben we ooit worst gegeten die samengesteld was uit ingewanden. Juist, deze menu van het huis bestond uit worst van ingewanden met groenten en aardap­pelen. Nu ben ik van nature uit geen viesbek, maar ook deze keer heb ik alles verorberd met lange tanden. Maar het dient gezegd, alles was voortreffelijk en netjes klaargemaakt, vooral de wijn maakte veel goed. Nog een kleine wandeling door de straten van het dorp vooraleer we ons tentje gingen opzoeken.
       Dat tentje was goed, als we alle drie bleven liggen, maar o wee als er ‘s nachts iemand begon te draaien en te keren. Je werd er wakker van en dan duurde het weer een tijdje eer je het slapen weer te pakken had. Voor morgen hebben we afgesproken om ineens tot Poitiers te rijden zo’n 140 km. Benieuwd hoe het de Zeeuwen vergaan is..., we hebben ze niet meer gezien.

    24-07-1997
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.7e rit: Chateau-Renault - Poitiers 159 km
       Deze morgen waren we vroeg uit de veren, voor een trip van 150 km. We volgen een stuk het riviertje “De Brenne”: het is rustig fietsen en de wijnranken beginnen een vast onderdeel van het landschap te worden, alhoewel het nog van een bescheiden omvang is. De omgeving wordt ook steeds groener en aan de temperatuur te oordelen, zo vroeg in de morgen, komen we meer en meer in de zuiderse sfeer. We merken het trouwens aan de ronde vorm van de dakpannen, geen echt rode kleur: een beetje provençaals dat wel. We zakken steeds meer af richting Tours, en wat telkens opvalt in streken met een lage bevolkingsdichtheid, is dat zo’n stad er plots is. Het is niet zoals bij ons, waar je in Brasschaat al voelt dat je Antwerpen nadert: het vergaat ons nu ook, vanop een heuvel zien we Tours. Tours is vanouds een verzamelplaats van pelgrims, omdat in deze stad de verschillende pelgrimsroutes samen kwamen.
       Hier is het begin van de meest westelijke route naar de pyreneeën. We fietsen de stad binnen over “Le Pont Suspendu”, de voetgangersbrug (en fietsers) over de Loire in het centrum, vlakbij de kathedraal. Een prachtig uitzicht hebben we hier op deze machtige rivier, die Frankrijk middendoor klieft.Er is een gezegde, dat de zuiderse temperaturen beginnen als je over de Loire bent, we geloven trouwens dat het zo is want het wordt weer warm!  
       Toch even halt houden bij de gotische kathedraal ST. Gatien uit de 12de en 16de eeuw: het is weer een impossant bouwwerk, binnenin is de tijd ook hier weer blijven stilstaan. Kunstige beelden en kleurrijke glasramen, geven het interieur een majestieuze aanblik. Ik heb al gemeld dat het landschap geleidelijk overging naar wijnbouw en zo komt het, dat hier in Tours, het wijnmuseum van Touraine ondergebracht is in de kelders van St. Julien: een voormalig klooster uit de 14de eeuw.
       Terug op de fiets en slalommend door het drukke verkeer komen we aan de zuidelijke stadsrand, op een rotonde moet ik al mijn stuurmanskunst bovenhalen om niet te worden overhoop gereden door een haastige Française. Onze routebeschrijving geeft wegen aan langs de pelgrimsplaatsen, door een heuvelend landschap en vanaf Nouâtre door het dal van de Vienne. Ik moet hier weer in herhaling vallen als ik zeg dat dit Viennedal een oase van rust is en het fietsen aangenaam maakt.
       We komen nu echt in Zuid-Frankrijk, als Noordwest-Frankrijk gekenmerkt wordt door vooral gotische bouwstijlen, dan zijn er hier al voorbeelden van romaanse bouwstijl: kleine vensters met ronde bogen, grote portalen die zo groot gemaakt werden om de Compostelagangers onderdak te bieden. Terzijde van de route, in Ingrandes, heeft de kerk van St. Petrus en Paulus deze kenmerken, naar het schijnt zijn er ook nog heel oude graven te zien. We naderen Châttellerault, in de oude stad ligt de kerk van St.Jacques uit de 12de en 13de eeuw, lezen we in onze routebeschrijving.We houden hier een pauze en voor het eerst voel ik dat de benen minder vlot ronddraaien. Mijn eigen schuld, want ik heb het eten deze middag wat verwaarloosd, niet dat ik niet gegeten heb, maar onvoldoende. Ergens op een terrasje, in dit gezellige stadje, heb ik de fout hersteld, ongelooflijk hoe snel je lichaam recupereerd! De kelner vraagt nieuwsgierig waar we vandaan komen en of we toevallig pelgrims naar Santiago de Compostela zijn, die hier morgen het feest van ST.Jacques komen mee vieren. Spijtig, want het is een feest dat met veel luister en festijn wordt gevierd: ons strikte tijdschema laat het bijwonen van deze huldiging niet toe.
       Het beeld van St.Jacques in de gelijknamige kerk, is er een in volle pelgrimsuitrusting, er ligt een boek waarin iedere pelgrim wat kwijt kan, en ook wij schrijven een kleine boodschap voor degenen die na ons pelgrimeren. Onze tocht gaat verder, toch is er nu enige vermoeidheid te bespeuren bij ons drieën.
       De vooropgestelde 150 km zullen er een tiental meer worden en met dit heuvelachtig traject, met zijn korte maar felle beklimmingen op sommige momenten, kruipt dat niet alleen in de kleren. Na wat speurwerk komen we terecht bij de jeugdherberg, een professionele bedoening. Wij ontmoetten er drie Australiërs op doorreis in Europa en een Amerikaanse Hongaar uit New York, die ook op onze kamer logeerde. Hij was vol bewondering voor hetgeen we presteerden en moest er ook alles over weten. Ook de recente Belgische gebeurtenissen in verband met de verdwenen meisjes stond in sommige New Yokse kranten, lang en breed uitgesmeerd. Op zijn vraag of zulke dingen in België orde van de dag zijn heb ik een en ander gerelativeerd.
       De avondmaaltijd was eenvoudig maar krachtig: rijst met twee flinke stukken vis en een portie gemengd fruit als nagerecht. Vandaag voor het eerst de zuiderse krekels horen tjirpen, voor ons nog maar eens het teken van zuiderse invloeden. Na het eten nog wat gebabbeld met de jongste der Australiërs, hij was wat ongelovig over het feit dat we in drie weken ongeveer 2400 km fietsten: in Australië was fietsen een eerder marginale bezigheid, enkel de mountenbike werd in en rond de steden gebruikt. Het populairste vervoermiddel is daar dan ook het vliegtuig.
       De zon zakte weg achter de horizont en we besloten ons bed op te zoeken, na zulke zware dagen wat het aantal kilometer betreft, waren we al na vijf minuten in dromenland.

    25-07-1997
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.8e rit: Poitiers - Angoulême 151 km
       Vanmorgen vertrokken uit Poitiers onder een min of meer bewolkte hemel, echter met een ideale temperatuur om te fiet­sen. Om eens aan te tonen dat fietsen in een stad remmend werkt, blijkt uit het feit dat we een uur nodig hebben om de stadsrand te bereiken. Deels omdat in Frankrijk de voor­zieningen voor fietsers niet aanwezig zijn, kost het toch altijd enige moeite om veilig door het verkeer te slalommen. Zo ook deze morgen, toen we op een gegeven moment door een tunnel reden met alleen maar auto’s, je twijfelt er soms aan of je niet verkeerd zit, later zal blijken dat het in Spanje nog erger gesteld is.
       Goed, we zijn de stad uit en het zon­netje heeft alle bewolking opgelost, zodat we genoodzaakt zijn ons in te smeren. Mijn eerste tube is opgebruikt en een verse, met een hogere beveiligingsfactor, wordt aangeboord, dat insmeren was altijd een werkje van lange adem: er mochten immers geen plekjes onaangeroerd blijven, of je voelde ‘s avonds de nare gevolgen.
       Onze tocht gaat vandaag weer langs rustige departementale wegen. We duikelen ook weer een ander departement binnen en ruilen Charante voor Vienne. Steeds groener wordt het landschap en de velden met zonnebloemen overheersen het landschap.
       Onderweg gebeuren er ook toevallige dingen: in een of ander dorpje bevoorraden we ons nog eens met frisse cola.We merken een gezinnetje op: vader, moeder en twee kinderen die ons wat Vlaams overkwamen. Het aangeknoopte gesprek evolueerde van“’t is niet waar “ en “ dat is straf “ of “ wat is de wereld toch klein “..., ik zal jullie nieuwsgierigheid niet op de proef stellen: wat bleek?Deze mensen waren goeie bekenden van Rita, de vrouw van Ludo, zo zie je maar!In deze niet- toeristische streek brachten zij al verscheidene jaren hun vakantie door, midden in de natuur. Onnodig te vertellen dat zij blij verrast waren met deze ontmoeting, ze kwamen van Schelle uit de provincie Antwerpen.
       De hemel werd donkerder en het begon zowaar lichtjes te motregenen. We hadden er niets op tegen, want het hemelvocht zorgde voor enige verfrissing, al was het maar van korte duur.Plots stonden we aan de rand van het stadje Charroux, met in het centrum een oude middeleeuwse overdekte markt. Een eindje verderop de resten van een benedictijnerabdij van ST.Saveur uit het jaar 1096. Het was een pleisterplaats voor pelgrims, van de restanten zijn vooral de kloostergang en de kapittel­zaal nog te zien, alsook de enorme, met veel bogen gebouwde toren die boven alles uitsteekt. Charroux was een bedevaartsoord dat in de middeleeuwen, onder andere Santiago-pelgrims aantrok.
       Vanaf Charroux wordt het landschap weer glooiend, met een hellinkje af en toe ter afwisseling. Veel velden, en enige wijnbouw volgen elkaar weer op, met daartussen weer die rustige vriendelijke dorpjes. In een van die dorpjes met name in ST.Amant-de-Bonnieure besluiten we om onze drinkbussen nog maar eens te vullen op het kerkhof, maar... wat smaakt dat water afschuwelijk. Een vriendelijke dorpsbewoner probeert ons ervan te overtuigen dat het water drinkbaar is, maar we verkiezen voor alle veiligheid onze drinkbussen leeg te kieperen, buikklachten kunnen we namelijk missen als kiespijn! Het heeft ons wel geleerd om voortaan eerst het water te proeven, vooraleer onze bidons leeg te gieten.
       De hemel wordt bedenkelijk donker als we in de buurt van Rouelle-sur-Touvvre, een voorstadje van Angoulême, aankomen. Een blik op onze fietscomputer vertelt dat we de 1000 ste km gepasseerd zijn, dat moet gevierd worden met een feestmaaltijd dachten we zo! Al fietsend richting Angoulême vallen de eerste regendruppels, met onze boodschappen voor het avondeten, tesamen met een paar flessen wijn aan het stuur, belanden we drijfnat in de jeugdherberg, het was immers plots en hevig beginnen onweren.De keuken van de jeugdherberg was wegens verbouwingen niet bruikbaar, maar we mochten wel beschikken over de microgolf. Zo kwam het dat ik de eerste keer in mijn leven, spagetti heb gegeten die bestond uit aan elkaar geklit deeg, verdund met tomatensaus, onze feestmaaltijd. Geen van ons tilde zwaar aan zulk soort tegenslagen, omdat de bijgeschonken wijn altijd heerlijk smaakte!
       Na het avondmaal was de eerste karwei onze spullen te drogen hangen op de slaapkamer, onze drooglijnen deden op die momenten uitstekend dienst, wie er ‘s nachts uit moest zat gegarandeerd verstrikt in in de kleren.
       We delen de kamer met een jonge Bretoen, die per fiets op weg was naar z’n tante in de Pyreneeën, hij geeft ons goede moed: morgen begint de dag niet zonnig maar droog, voor de afwisseling mag het zonnetje eens forfait geven, ons lichaam krijgt dan eindelijk eens de gelegenheid om af te koelen.

    26-07-1997
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.9e rit: Angoulême - ST. Barthelemy-de Bellegarde 87 km
       Het ontbijt deze morgen was er een van de betere soort, een heel assortiment kaas, confituur, twee soorten brood, koffie of thee, het was er allemaal. Ook weer bekenden aan de koffietafel, een familie uit Oostmalle: op doorreis naar de Landes hadden ze Angoulême uitgekozen als tussenstop.  
       Gisterenavond in de late uurtjes ook nog een kamergenoot bijgekregen. Een jonge man uit Poitiers die de tocht naar Santiago de Compostela te voet ondernam. Om een uur of acht gepakt en gezakt de fiets op, door het oude centrum van Angoulême, een steile klim van rond de twintig procent, door een van de straten: geweldig afgezien maar niet van de fiets geweest.
       Even buiten de stad slaan we onze voorraad in voor het middagmaal, de Intermarchés in Frankrijk bieden de fietsende pelgrim alle comfort op dat gebied. Het weer is inderdaad droog, maar het zonnetje laat het voorlopig afweten, voor ons geen probleem. Het fietsen gaat ook vandaag weer vanzelf, in enkele tellen zitten we weer volop in de natuur. Loofbossen afgewisseld met akkers schuiven aan ons voorbij, ook maïs is weer aan het landschap toegevoegd. Na enige tijd priemt de zon door de wolken, en zoals altijd wordt het dan ook direct warm: insmeren is ook nu weer de boodschap.
       We bereiken La Mercerie en Roncenac, een oud stadje uit de Gallo-Romeinse tijd en we maken hier van de gelegenheid gebruik om wat frisdrank en chocolade te kopen, de koolhydraten weet je wel!
       De voormiddag kabbelt rustig verder en plots duikt het dorpje Aubeterre-sur-Dronne op: het ligt mooi op een flinke heuvel en volgens onze gids is er een bezienswaardigheid die de moeite waard is. Dit dorpje bezit twee kerken, waarvan er een is uitgehouwen in de rotsen, de église monlithe ST.Jean uit de 12de eeuw. De oude kapel uit de 6de eeuw vormde toendertijd het begin van de kerk. We houden hier een grote pauze want het is toch middag, en nestelen ons onder een afdakje pal voor de ingang van de kerkrots aan de overzijde van de straat.
       Om twee uur gaat de kerk open voor het publiek en ook van die gelegenheid maken we gebruik om onze culturele bagage aan te vullen. Het bezoek was niet overweldigend maar je staat toch wel even te piekeren over, hoe ze het in die tijd klaar kregen, om een massieve rots uit te houwen, gewelven inbegrepen, waardoor er een heuse kerk ontstond!We hebben ook voor afwisseling gezorgd omtrent de menu voor ‘s middags, kaas behoorde tot de vaste ingrediënten maar sinds kort hebben we daar ook nog gerookte haring aan toe gevoegd. Het smaakt lekker af zoals ze dat zeggen en het is bijzonder voedzaam.
       De siësta is voorbij en dus tijd om de rest van het vredige dorpje te verkennen. De tweede kerk is de romaanse kerk ST.Jacques, ze behoorde bij het benedictijnerklooster van ST.Sauveterre. De voorgevel is het oudste deel en stamt uit de 13de eeuwLangs de kerk loopt de Rue ST.Jacques naar het dorpscentrum. De rit gaat nu verder langs veel loofbossen en varens langs de weg, de zon brandt weer ongenadig en de temperatuur blijft maar oplopen. Borden langs de weg laten ons weten dat we de landstreek “ De Dordogne “ naderen, aan de westelijke kant, met Bergerac aan het begin ervan.
       Ik heb de dordogne op een van onze zomer­vakanties als een zeer mooie streek ervaren en hier is dat zeker ook het geval, we steken deze brede rivier over en voor het eerst kunnen we kennismaken met de specialiteit van de streek namelijk de Foie Grasse. Een paté speciaal gemaakt van ganzenlever. Nog een voorbeeld van de zuiderse trekjes zijn de typische zwarte mutsen die de mannen dragen, we naderen ook stilaan het Franse baskenland, ook het petanque wordt hier druk beoefend.
       De lucht wordt zwoel en de hellingen, met hun beklimmingen, volgen elkaar op, de afdalingen zijn te snel voorbij om van uitrusten te spreken, tenminste voor mij toch!Inmiddels is het 5 uur in de namiddag en een bordje met “ Auberge de jeunesse au 6 km “ is een streling voor het oog. Deze jeugdherberg is ongelooflijk gelegen, omgeven door een paar visvijvers en in een decor waar het paradijs niets bij is, tenminste dat denk ik toch. Onze slaapgelegenheid is er een à la scoutslokalen, eenvoudige houten barakken, ruikend naar muf hout en piepende houten vloeren bij de minste beweging die we maken. Eric valt als een blok in slaap bij het uitproberen van het bed. Ludo en ik besluiten om hem zijn rust te gunnen en we maken van de gelegenheid gebruik om in een dorpje 4 km verder inkopen te doen voor het avondmaal. We hebben een hele keuken ter beschikking en een degelijke spaghetti deze keer zal er wel ingaan, samen met glas wijn heb je elke keer het buikje vol. Terwijl Ludo en Eric aan het kokerellen zijn ga ik een lijntje uitgooien, geleend van de bazin, het vis vangen is bijzaak het toeven aan de waterkant het voornaamste.
       Het avondmaal is deze keer overheerlijk, lekkere saus met speciale kruiden, stukjes vlees en groenten. Als toetje: lekkere geitenkaas met stokbrood, het doet deugd te kunnen eten met de wetenschap dat het teveel aan calorieën er morgen toch weer afgereden wordt. Nog een meevaller vandaag, de bazin stelt ons voor om de was te doen voor de ronde som van 25 FF, wij niet getalmd en dus gretig op het aanbod ingegaan, wat een comfort!Het bedje wordt opgezocht en de tjirpende krekels sussen ons na enige tijd in slaap.

    27-07-1997
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.10e rit: St.Barthelemy-de-Bellegarde - Labourheyre 174 km
    Laat vertrokken deze morgen, om 8.30 uur zaten we op de fiets. De reden was onze was natuurlijk, hij hing nog op de draad te drogen en ook moesten we de rekening nog vereffenen. In alle jeugdherbergen tot nu toe was het altijd op voorhand betalen, dus je wint ‘s morgens al gauw een kwartier. Gisterenavond had ik Ludo en Eric voorgesteld om vandaag zoveel mogelijk kilometers te rijden, we duikelen vandaag namelijk “ Les Landes “ in, hierover straks meer. Eerst nog een mooi gedeelte van de tocht, algauw fietsten we door Frankrijks beroemdste wijnstreek namelijk die van Bordeaux. Op de zuidhellingen verschijnen steeds meer wijngaarden, als een voorbode rond het beroemde St.Emilion. Beroemde kastelen glijden aan ons voorbij. Plots doemt tussen de heuvels met de wijnvelden van de Bordeaux en de Côte de Castillon, het beroemde wijnstadje op. St.Emilion is een oud stadje met verschillende resten van middeleeuwse kloosters, de compostela pelgrims van vroeger passeerden hier vanwege de verering van St.Emilion.De huidige pelgrim echter denkt wel twee keer na vooraleer tot inkopen over te gaan: de prijzenworden in de plaatselijke Alimentation met ongeveer drie vermenigvuldigd. Het stadje is volgens de gids helemaal op de wijntoerist ingesteld, en dat merk je ook aan de dure Mercedessen en BMW’s die hier rondtoeren, op weg naar een of ander proeflokaal. Wij houden hier een bescheiden halte om wat foto’s te maken, Eric moet nog een filmpje hebben en gaat dat hier kopen. Op mijn raad om dat elders te doen wegens “ te duur “, gaat hij niet in. Zo mochten wij hem enkele minuten later, fier als een gieter, horen vertellen dat hij een fikse korting had gekregen op z’n filmpje, omdat hij een pelgrim naar Compostela was!We verlaten dit mondaine oord en fietsen verder door de nog altijd aanwezige wijnvelden, dit gaat trouwens nog een tijdje door. Via Faleyras met een ruïne van een oude abdij en Escoussans met een prachtige kasteelruïne uit de 12de eeuw komen we in Cadillac. Dit historische stadje heeft nog een muur met poorten, het kasteel uit het jaar 1600 is het slot van de hertogen van l’Espernon. Het pelgrimshôpital van Ste.Catherine in het Quartier ST.Jacques, nu een kliniek, heeft nog het oude gebruik in ere gehouden, dat zes pelgrims kunnen overnachten, in een cel met bed en een maaltijd. Een nalatenschap van de hertog van l’Esperon.Als we de brug over de Garonne over zijn komen we langs de D11 spoedig aan de dennenbossen, die “ Les Landes “ inleiden. Ik heb dit desolaat gebied ooit eens doorkruist, samen met mijn vrouw, op weg naar onze dochter Inge, die toen in Madrid studeerde. Het is een uitgestrekt, aaneengesloten deel van Aquitanië, dunbevolkt en de voorzieningen liggen er ver uit elkaar. Oorspronkelijk was dit stuk land onherbergzaam met veel zandverstuivingen door de winden, komende van de atlantische oceaan. Napoleon is echter begonnen met de aanplant van dennenbomen, en daarbij ontstonden kleine nederzettingen van bosarbeiders: talloze spoorlijntjes zorgden voor het houttranport. Meer zuidelijk in de landes ziet men nog enkele van die typische houten huisjes van lang vervlogen tijden. Het fietsen in dit stuk land gaat wel lekker vlot vooruit, de wegen zijn goed en het is er vlak. De temperatuur is er echter hoog, toen wij er waren altijd rond de 33 graden, bovendien geven dennenbomen geen zuurstof zoals loofbomen. Hier en daar is men bezig om het dennenbos te vervangen door andere gewassen onder andere door maïs, dit gaat dan gepaard met ontzaglijk grote sproeiinstallaties, die in een straal van ongeveer 500 meter de dorre grond van water voorzien. Ludo en Eric gaven mij geen ongelijk om dit deel van Frankrijk zo snel mogelijk door te komen. Targon wordt de stopplaats voor de middagmaaltijd, onder een kiosk, rustig in de lommer, onze magen gevuld. In Moustey, een van die dorpjes in de landes, bezoeken we de Notre Dame uit de 13de en 14de eeuw.Het was vroeger een hospitum voor pelgrims en is nu een streekmuseum. Commensacq herbergt een soort van openluchtmuseum, dat de ontwikkeling van Les Landes uitbeeldt. Na 174 kilometerfietsen komen we in Labouheyre, de stopplaats voor vandaag, geen jeugdherberg, Gites de France of Chambre d’hôtes. Dat wordt dus kamperen op de overigens goed uitgeruste Camping Municipale. Als wetenswaardigheid over Labouheyre kan ik vertellen dat het van oudsher een overslagplaats van hout is. Hier gaan we ook nog eens uitgebreid eten in een van de goede restaurants: voor mij wordt het een entrecôte met frites, met een voorgerecht van salade, tomaten en ossetong koud geserveerd en natuurlijk de nooit ontbrekende wijn. De lange dag heeft ons slaperig gemaakt en wanneer we terug op de camping aankomen, heeft niemand er iets op tegen om de slaapzak op te zoeken.

    28-07-1997
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.11e rit Labouheyre - Peyrehorade 113km
    Vanmorgen om 7.10 uur uit de veren: wassen, tanden poetsen en inpakken. Als we gekampeerd hadden, nam het inpak­ken nogal wat tijd in beslag vanwege de tent. Helder blauwe lucht was het, toen we na het betalen van de kampingrekening op de fiets stapten. Even puzzelen om op de juiste route te geraken en dan op zoek naar een alimentation, want we moesten nog ontbijten. Buiten het dorp en ongeveer op onze weg, een Intermarché. Die warenhuizen boden telkens datgene wat we nodig hadden en het ging bovendien vlot vooruitIn de kleine dorpswinkeltjes zorgde het dorpsnieuws soms weleens voor vertraging, alhoewel we daar nooit een punt van gemaakt hebben, het hoorde er gewoon bij. Twee stokbroden, kaas, pikante worst, wat fruit en yoghurt gingen we deze morgen soldaat maken.I k heb hier ook van de gelegenheid gebruik gemaakt om mij een nieuwe short aan te meten, ik had er maar één bij me en dat was te weinig. Goed en wel het dorp uit installeerden we ons in een dennenbos voor het ontbijt. Les Landes hadden we nog niet achter de rug, dus aan bossen geen gebrek!Zalig was het altijd, dat rustige ontbijten, ver van de drukte: het smaakte ons ook goed, waarschijnlijk omdat we dagelijks een flinke inspanning deden. We reden weer door dat grote dennenbos, want dat is de Landes uiteindelijk. Hier heten ze “ Les Landes de Gascogne”,al fietsend en babbelend doen we Onesse et Laharie aan, gelegen op de D140.Het volgende dorpje is Lesperon, hier bestaat dat dorp uit drie officiële namen; Tireveste (trek de jas uit), Tiregilet (trek het hemd uit) en Tireculotte (trek de broek uit). Eigenaardigheden waar we telkens van genoten, hier vertelt de legende dat de pelgrims zich in dit dorp ontdeden van overbodige ballast. Bij helder weer zijn hier namelijk met een beetje moeite, de pyreneeën te onderscheiden: over­bodige kledingstukken werden daarom afgeworpen om de zware tocht over de bergen aan te kunnen. In dit dorp drinken we ook een tas koffie in een plaatselijk café, de waardin vraagt ons, om voor haar een weesgegroetje te bidden bij ST.Jacques, want bij haar komt het er maar niet van! In de buurt van Taller krijgen we aan de rechterkant van de weg nog een authentieke houtskoolstokerij te zien. Ouderwetse ovenopstellingen zorgden voor een ondoordringbare rook, een aantal bewoners van Les Landes verdient hiermee nog de kost. Taller is ook onze halte voor de middag, een onvriendelijke winkelmevrouw bezorgt ons wat frisdrank en voor de maaltijd nemen we genoegen met wat fruit. Per slot van rekening, is het fietsen op deze vlakke gedeelten, voor ons weinig inspannend, het stevige ontbijt van deze morgen is nog niet helemaal opgebrand en vandaar de fruitkuur voor vanmiddag. Langs dorpjes als Gourbera, Buglose en Berceau gaat de tocht richting Dax, voor ons het einde van Les Landes. Toch even vermelden dat de vele bosontginningen aan deze kant van de Landes resulteren in de kweek van asperges. Bij het verlaten van Berceau steken we na een tijdje de Adour over, een mooie rivier die kronkelend door het nu toch wat veranderde landschap slingert. Aan de overzijde van deze rivier zien we inderdaad een ander landschap, we krijgen weer heuvels en de dennenbossen maken plaats voor malse groene weiden en loofbossen. Het ademt hier ook frisser, dat komt omdat we weer in de nabijheid van een rivier zijn. De lucht bevat meer vocht en wij ondervinden het verschil nu beter, met een paar dagen fietsen in droge lucht achter ons!We laten Dax voor wat het is en vervolgen onze weg: het gaat nu echt weer bergop.In de dorpen verschijnen nu ook weer volop de welbekende, afgebakende pleintjes voor het petanque-spel. De plaatsnamen worden ook gespeld in het Euskara, een zeer oude Baskische taal. We zitten namelijk in het hart van Frans Baskenland of ook wel de Béarn!De serieuze klimpartij die nu achter de rug is, wordt gevolgd door een slingerende afdaling naar het dal van Gave d’Oloron. Peyrehorade wordt de eindhalte, een prachtig dorp aan de oevers van de Gave. Inlichtingen bij het plaatselijke Infor­mation de Toerist voor overnachtingsmogelijkheid, brengt ons vier kilometer verder: in Cauneille komen we terecht in een Gitês de France, een boerderij waar volop de bekende “ Fois grasse “ aan de man gebracht wordt. Het kweken van ganzen, om na verloop van tijd de lever te oogsten, is in sommige kringen fel omstreden omwille van de geforceerde voedermethoden. Ons onderdak is prachtig gelegen, bovenop een heuvel, en na enig turen ontwaren we in de verte de Pyreneeën. Het is een beetje stil, we beseffen dat er zwaar beklimmingswerk op komst is. De boerderij is er een van de oude, oerdegelijke soort: oud parket kraakt onder onze voeten bij elke stap die we zettenDe kamers zijn donker, een bouwtrant tegen de hitte. Alles is kraaknet, de badkamer geeft ons na deze dag weer vleugels. In het dorp is er een “ Restaurant des Routiers “, we besluiten hier maar gebruik van te maken. Niks à la carte, gewoon eten wat de pot schaft: het is stevige kost en of je het gevraagd hebt of niet, wijn zal je drinken en toevallig hebben wij daar niets op tegen. Het eten wordt trouwens met de glimlach geserveerd! Met ons buikje rond van het lekkere eten, wandelen we de steile heuvel op naar ons logement, zitten nog even onder een prieeltje van klimrozen naar het petanque van de kinderen te kijken vooraleer we het bedje opzoeken“ Leven als god in Frankrijk “ het is geen ijdel spreek­woord!

    29-07-1997
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.12e rit: Cauneille (Peyrehorade) - ST.Jean Pied de Port 70 km
       Een lekker en uitgebreid ontbijt, met eigengemaakte confituur van kiwi’s en aardbeien en dat met geroosterd brood, deed de nieuwe dag al goed begin­nen.
       De koffie was zeer sterk en onze oogjes gingen ervan openstaan. Het zonnetje priemde hoopvol, toen we afscheid namen van de vriendelijke boerin. Ze schuddekopte ongelovig, toen we nog even een hand opstaken. Wat hebben die kerels nog voor de boeg, moet ze gedacht hebben toen we haar erf afreden! Zelf hadden we er weer zin in: de snelle afdaling terug richting Peyrehorade was snel achter de rug.
       Het is voor vandaag een minitrip van ongeveer 70 kilometer, tijd genoeg dus om wat moois te bekijken als de gelegenheid zich voor deed. Op de zesentwintigste kilometer diende zich al een bezienswaardigheid aan. Sorde-l’Abbaye: hier zijn overblijfselen van een oud klooster de publiekstrekker. De middeleeuwse Romaanse abdijkerkbezit in het koor een mozaïek uit een Romeinse villa, waarvan ook de fundamenten zijn bloot­gelegd. Over het pad dat vroeger naar de Gave d’Oloron leidde, is een huis gebouwd: een “ Hôpital “ dat onderdak bood aan de pelgrims alvorens zij de rivier overstaken. Ze werden met bootjes overgezet en de veermannen deinsden er niet voor terug om de bootjes te laten kantelen, zodat ze er met de opgeviste bezittingen van de arme stakkers vandoor konden gaan. We gaan ook even langs het “ Maison de Marie “ om een stempel op onze geloofsbrief te ontvangen. Een kort gesprek, in het Nederlands nog wel, met een meneer die jaren in Rotterdam heeft gewerkt in de off-shore oliebedrijvigheid, deed ons toch weer raar opkijken, je verwacht je daar niet aan, vandaar.
       Het traject wordt zwaarder, beklimmingen volgen elkaar op en dat zijn nog niet eens bergen!Sauveterre-de-Béarn, Làas, Navarrenx, mooie rustige dorpjes. Het landschap verandert weer, enorme kiwi-plantages duiken op, iets wat ik trouwens niet wist.De takken worden ondersteund met stokken om het zware gewicht van de kiwi’s te kunnen houden. De heuvels worden bergachtiger en worden ook steiler, afdalingen zorgen ook nu en dan voor enige recuperatie. Ludo en Eric rijden voorop, ik rijd mijn eigen tempo en forceer me niet: uiteindelijk heeft een klein rekensommetje uitgemaakt dat ik zo’n slordige 115 kg naar boven moet zeulen.
       Vanaf hier fiets ik dus vaak alleen, ieder zijn tempo dat was de afspraak! Uiteindelijk heeft ook dat z’n charme, stoppen zonder op iemand te moeten letten om een bergarend aan het werk te zien: dat is me meermaals overkomen. Een kort gesprekje met een boer leerde mij dat deze vogels een hoogte hebben van ongeveer 70 cm, en een vleugelwijdte tot 120 cm. Ze hebben in deze periode jongen in de pluimen en zijn daarom voortdurend op jacht naar voedsel. Konijnen, fazanten en zelfs jonge lammeren behoren tot hun spijstafel.
       In de streek waar we nu fietsen is er ook nog een giersoort, zij leven echter meestal in het hooggebergte. St.Palais is het volgende ietwat grotere dorp dat we aandoen, aan de rand ervan is een grote fietsenwinkel, en we maken van de gelegenheid gebruik om nieuwe remblokjes te kopen voor de fiets van Ludo. Echt nodig is de vervanging van de oude nog niet, maar de afspraak was: veiligheid voor alles, we zullen wel zien waar en wanneer. In St.Palais vertrekt ook een variant langs Gibraltar (heeft echter niets van doen met de Engelse kolonie in het zuiden van Spanje) voor col-fietsers.
       Wij verkiezen de normale route, en houden hier even halt om provisie in te slaan. Je merkt al gauw aan de steeds toenemende toeristenbezetting, dat de streek hier gegeerd is. Aan de voet van de pyreneeën is er een waaier van mogelijkheden om de streek te verkennen. In ieder dorpje is wel wat te belevenWe verlaten St.Palais met alweer een steile klim, ik rijd met 8 km/u naar boven en zo komt het dat je meer op de details gaat letten, ik merk dat er steeds meer een bepaalde soort van palmbomen langs de kant van de weg staan: toch wel een teken van regelmatig warm en goed weer.Het wordt zwoegen, lange hellingen met korte afdalingen: een teken van overgang tussen heuvels en bergen. St. Jean-Pied-de-Port, nog 16 km vertelt mij een wegwijzer: Ludo en Eric zijn in geen velden of wegen meer te bekennen. We hadden ook afgesproken dat de snelsten altijd zouden wachten bij een richtingsverandering of bij het plaatsnaambord. Na enige tijd en veel zweten, zag ik in de verte bekende shirts, m’n makkers hadden de afspraak letterlijk opgevolgd. St.Jean-Pied-de-Port, we waren Frankrijk doorgefietst en nu stonden we aan de voet van een van onze zwaarste beklimmingen, morgen was de vuurdoop! De Pyreneeën over.Eerst moesten we echter een onderkomen zoeken voor de nacht, het werd alras de Camping Municipal, gelegen aan de voet van de oude stadsmuur. Nadat we op een rustige plek ons tentje hadden opgeslagen, gingen we over tot de orde van de dag: hier moesten we namelijk onze geloofsbrief bij ene Mevrouw Debril laten afstempelen om een vrijgeleide te krijgen in de Spaanse refugios.
       Het huis waar dit alles diende te gebeuren was snel gevonden, een juffrouw van rond de 25 jaar stond ons te woord: hier was het ook, dat we weer te maken kregen met een van de zoveelste toevalligheden. Bij het bekijken van onze, van veel stempels voorziene geloofsbrief, keek ze ongelovig en verwonderd.“ U bent van Kalmthout? “ sprak ze, en vervolgens zei ze: “ Ik ben daar geboren en heb daar ook een aantal jaren van mijn leven doorgebracht “. Toevalligheden, we hebben het verscheidene keren meegemaakt.
       Administratief waren we nu in orde, we konden met een gerust hart Spanje binnenduikelen!Het einde van Frans grondgebied hebben we afgerond met een etentje in één van de vele resto’s die het stadje rijk is, het wemelt er van de toeristen. Voor het slapengaan heb ik nog vlug de remblokjes van de fiets van Ludo vervangen, we moesten de pyreneeën beklimmen, maar ook veilig afdalen!Benieuwd naar hoe het morgen gaat verlopen, zijn we in ons tentje gedoken voor een verkwikkende slaap.

    30-07-1997
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.13e rit: ST.Jean-Pied-de-Port - Pamplona 87 km
       Er was enige nerveusheid te bespeuren deze morgen vond ik. Vandaag kwam er ook een soort van vuurdoop: behalve dat een­dagsritje in de Ardense heuvels als bergtraining, wisten we van klimmen bitter weinig af. Alleen Eric had op dat gebied ervaring en hij was er dan ook heel gerust in!“ Wedden dat de wielertoeristen ons straks niet kunnen volgen? “Op mijn vraag of dat wel klopte antwoordde Eric heel resoluut: “ Vergeet niet dat wij er een slordige twaalfhonderd kilometer hebben opzitten “ zei hij, “ onze spieren zijn gevormd, we zijn ongelooflijk getraind “. Later zou blijken dat hij dik gelijk had.
       Enfin, de morgen heeft zich aangediend en we zitten op een terras van een plaatselijk hotel, ons tegoed te doen aan enkele verse koffiekoeken en ongelooflijke straffe koffie te drinken. Een opkrassende hotelgast is bereid nog een foto van ons drietal te nemen en weg zijn we.
       We waren ST.Jean-Pied-de-Port binnengereden langs de D933 en we verlaten het bekende stadje over dezelfde weg: langs de Nostre Dame du Pont, een oude stadspoort, voor een van de zwaarste gedeelten van onze reis.Het weer was goed, een zwak zonnetje en gelukkig niet te warm.Algauw liet ik Eric en Ludo na een uurtje fietsen de ruimte, klimwerk moet ik op m’n eigen tempo kunnen doen, vandaar.Dit was het dan, het echte werk, het soort fietsen dat, althans mij, al enkele dagen bezighield. Als dit klimwerk zo vlot verloopt als hetgene dat we tot hiertoe bijeen gefietst hebben, dan is er geen grens aan onze mogelijkheden om Santiago te bereiken. Zo mijmerde ik tijdens de klimpartij.
       De versnellingen werden veelvuldig uitgezocht, tot ik op een gegeven moment de juiste tred gevonden had. Genietend van de mooie vergezichten trapte ik met een snelheid van acht kilometer per uur door het ruwe gebergte. In geen velden of wegen was er iemand te bekennen, af en toe een haastige Fransman of een Spanjaard per auto: voor de rest stilte. Of toch wat beweging? Het is hier dat ik voor het eerst en heel nabij, de schreeuwerige roep van de bergarend, die ik al eerder gezien had, hoorde. Deze arenden leven boven de boomgrens, het zijn zoals reeds eerder gemeld, enorme vogels. De zon is nu helemaal verdwenen en heeft plaats gemaakt voor een hardnekkige mist. Ik behoud mijn tempo en plots wordt de grens overgstoken, niks douane geen Guardia Civil.
       Het Europa van vandaag wordt steeds beter merkbaar, of we er beter van worden is een andere vraag. Op kilometer 75 kom ik in Valcarlos. Hier heeft Karel de Grote met zijn leger slag geleverd tegen de Moren. Toen hij uitrustte hoorde hij de trompet met de melodie van Roeland, zijn achterhoede werd door de Basken aangevallen en verslagen op de bergpas, op 15 augustus 778! In de kerk van het dorpje Valcarlos staat een beeld van ST.Jacob Matamoros.
       Na Valcarlos wordt de klim steiler en het afzien groter, de haarspeldbochten volgen elkaar op door de dichte dennenbossen. Het is echt zeulen, zwoegen en vooral zweten, liters vocht worden hier van de hand gedaan, maar ook terug ingenomen.Ik ben kletsnat van het zweet en dat met zo’n ondoordringbare mist, hoe is het mogelijk!Dan..., Alto Ibaneta 1057m, in de verte twee bekenden, Eric en Ludo staan al te wachten. Eric vertelt dat hij tijdens de beklimming enkele Spaanse wielertoeristen, het nakijken heeft gegeven!Dus toch waar, dat met onze “ gevormde spieren “ en “ goed getraind “ zijn.Ludo heeft ook z’n eigen tempo gereden en is na Eric op de top verschenen, ikzelf heb iets minder dan drie uur voor deze beklimming nodig gehad.We zien er alle drie nog super uit, de eerste serieuze hindernis is zonder problemen genomen, het moreel heeft geen enkele knauw gekregen..., integendeel.
       Op Alto Ibaneta heeft Roeland, de trouwe paladijn van Karel de Grote, een monument gekregen. De refugio in Cizor Menor wordt gerund door de familie Isabel Roncal, als pelgrim krijg je hier alle mogelijke hulp en informatie. De slaapruimte biedt onderdak aan heelwat peregrinos, de stapelbedden zijn van massieve eik en het ruikt er oud. Douche en toilet zijn eenvoudig maar propertjes, de tuin geeft een uitzicht op wat ons morgen te wachten staat. Zo te zien zullen beklimmingen en afdalingen de agenda bepalen, maar dat is morgen! Wanneer alles uitgepakt is wat nodig is en het zweet van de dag met water en zeep werwijderd is, maken Ludo en ik een korte wandeling in het dorpje. Fel en helder klinkende kerkklokjes maken ons nieuwsgierig. In het nog heel katholieke Spanje is er in sommige streken nog dagelijks een avondmis, die druk bezocht wordt: in Cizor Menor is dat niet anders, het kerkje is in Romaanse stijl. Voor de rest liggen de straatjes kris kras door elkaar, de hoofdweg NA 6000 klieft er doorheen.In deze streek vond ook het treffen plaats tussen de legers van Karel de Grote en de Morenkoning Agiolando.
       Onze magen beginnen te protesteren, navraag in het plaatselijke restaurant dwingt ons te wachten tot 20.30 uur, dan pas gaan de deuren open! Het wachten loont echter de moeite! De menu is aanlokkelijk: een voorgerecht van snijbonen, selder, erwten en wortelen.Het hoofdgerecht bestaat uit ribbetjes met frieten, geserveerd met een fles rode wijn uit de streek en..., in de prijs inbegrepen. Als toetje een tas heerlijke maar straffe koffie.
       Na het eten nog even het thuisfront bellen en daarna nog kennismaken met onze collega’s pelgrims. Zo was er die Nederlander, hij wou de klus klaren in 30 dagen en was vertrokken vanuit ST.Jean-Pied-de-Port, te voet. Verder was er een eenzaat die altijd druk bezig was met weg en weer lopen, wij dachten dat het ook een Nederlander was, maar hij zei tijdens zijn vlugge treds vriendelijk “ Bon soir “, waarschijnlijk omdat hij dacht dat wij Fransen waren. Zeer komisch, later zou blijken dat deze westvlaming (wat wij toen nog niet wisten) ons pad nog dikwijls en aangenaam zou kruisen! Uiteindelijk hebben we die avond nog tamelijk laat ons bed opgezocht. Bergarend of ook wel de steenarend genoemd, ze leven boven de boomgrens in het hooggebergte van de Pyreneeën.

    31-07-1997
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.14e rit: Cizur Menor - Viana 90 km
       Het was vroeg vanmorgen, toen ik wakker werd. Om 5 uur waren de eerste pelgrims te voet al vlijtig bezig met wassen en scheren: ook onze Nederlander uit Overijsel stapte op dit vroege uur de deur uit Ik draaide me nog eens om, alhoewel ik ook voorstander was om steeds vroeg te vertrekken is ons dat eigenlijk maar een paar keer gelukt. Ons ontbijt in een plaatselijke bar, was een tortilla: een sandwich met aardappel en een dikke eierkoek ertussen. Het meest genoot ik van een lekkere kop straffe Spaanse koffie, zwart en met suiker.
       De fietsen waren gepakt en gezakt en na het gebruikelijke ritueel van afscheid nemen in de refugio, waren we weer op weg. Frisse wind over de heuvels zorgde voor enige afkoeling deze morgen en het begon al met een steile klim richting Esparza, een dorpje waarvan de huizen als het ware gekleefd waren tegen de heuvelrug. Het was al warm en onnodig te vertellen dat ook het insmeren al enige tijd tot de ochtendlijke bezigheden behoorde. We genoten alweer van de prachtige natuur, en van het zachtjes ruisen van de graanhalmen.
       Bij Noain kregen we de kaliumindustrie te verwerken, wat nogal een stoffige bedoening was. Fietsend over de rustige weg, die afdaalt in de richting van Las Campanas, kregen we een fraai uitzicht over de heuvels. Een tweetal kilometer is de N121, die we zijn opgereden, erg druk: tot aan de afslag naar Puenta De route voert nu langs één van de hoogtepunten van de camino: de Eunate kapel. Deze zeer bijzondere kapel ligt te schitteren tussen de velden en het doet vreemd aan te weten, dat eeuwen geleden al, pelgrims de vereerde stenen betreden hadden. We houden bij deze kapel natuurlijk een pauze, al was het maar om de sfeer van vroeger eens te kunnen snuiven: er is naar het schijnt nog niets veranderd! De kapel zelf ligt in een arcade met 35 boogjes, en het is een ach­thoekig bouwwerk uit de 12de eeuw. Haar schoonheid is moeilijk te omschrijven, feit is dat ze rust en eenvoud uitademt. Het is een epos opgedragen aan de helden van de oude pelgrimstochten, van wie sommigen vroegtijdig de eeuwigheid verworven hebben en op deze plek begraven liggen.
       Enkele kilometers verderop ligt het dorpje Obanos, ik vermeld dit omdat hier vroeger twee pelgrimsroutes samenkwamen: die over de Somport en die van Roncesvalles. Hier begint ook de de belangrijkste pelgrimsweg naar Santiago: de camino Francés! Bij de pelgrimskapel van San Salvador staat een monumentje, een metalen beeltenis van een pelgrim, een eerbetoon. Peinzend over zoveel schoonheid fietsen we bijna zonder het te weten door de prachtige en middeleeuwse poort van Puenta la Reina. De route gaat door de donkere hoofdstraat, donker omdat ze volledig verstoken blijft van enige zonnestralen. Samen met deze hoofdstraat wordt de oude poort verbonden met de sobere, Romaanse kerk El Crucifijo, uit omstreeks het jaar 1300 en het convent van de paters Reparadores. Als we aan het eind van de Rua Mayor komen, valt onze mond open van verbazing.In elke publicatie over de pelgrimstochten naar Santiago de Compostela, lees je steevast over de 900 jaar oude, stenen boogbrug die de beide oevers van de Rio Arga verbindt. Het uitzicht op deze brug is inderdaad adembenemend en het voor­recht hebben om erover te mogen gaan doet je stil worden. Dit asymetrisch bouwwerk werd vervaardigd in opdracht van koningin Dona Mayor, echtgenote van Sancho de sterke, om de vele pelgrims een natte overtocht te besparen. We fietsen nog eens over de nieuwe brug, om dan de oude in al haar pracht nog eens te kunnen bezichtigen.
       Nu gaat de rit richting Estella, oorspronkelijk heette het Lizarra, het is een belangrijke etappeplaats waar veel te zien valt. We fietsen door het oude centrum en ook hier is het oude gebruik van daverende stieren door de nauwe straatjes, richting arena nog intact. Via Monasterio de Irache gaat onze tocht naar Los Arcos. De kleine Plaza van Los Arcos met verschillende arcaden, bezit een kerk met een mengeling van stijlen. Binnenin een verzameling van 15de eeuwse schilderijen. Naast de kerk, de Puerta de Castilla: langswaar de pelgrims in vroeger tijden en ook nu nog de stad verlieten. We rijden op een hoogvlakte en na Sansol volgt een serieuze afdaling naar het dal van de Rio Linares, de geproduceerde wind zorgt weer voor een aangename afkoeling: want het is heet, snikheet! Tijdens de afdaling krijgen we een prachtig uitzicht op het goed bewaard gebleven, middeleeuwse stadje Torres del Rio. Spijtig genoeg ontbreekt het ons aan tijd om het met een bezoek te vereren. Vanaf Torres del Rio kruipen we uit het dal en het is een gestadige klim naar Viana, onze halteplaats. Een bron zorgt weer voor het verversen van ons drinkwater, en het moge gezegd: in Spanje was er op dat gebied ook geen probleem. Er moeten nog 11 km overbrugd worden tot in Viana, waarvan 5 km klimmen in een ongelooflijke hitte. Wanneer de weg rond de berg draaide, was er geen zuchtje wind meer aanwezig. De temperatuur liep dan op van 35° naar 40°, gelukkig zijn er nog de afdalingen die voor afkoeling zorgen.
       Mijn computertje tikte een maximum snelheid aan van 69 km/h, op de lange rechte stukken weliswaar. Eindelijk komt Viana in zicht, niemand op straat, het is te warm. Geen winkels open tijdens de siësta, alleen de donkere cafeetjes hebben enkele bezoekers. De refugio is gemeentelijk, een oud herenhuis met waarschijnlijk dikke muren want het is er koel, gelukkig! We krijgen onderdak op de tweede verdieping, zes stapelbedden waarop, op dit uur van de dag, slapende Spaanse peregrinos hun siësta houden.
       Viana was vroeger een sterk vestingstadje dat de doorgang naar Estella verdedigde vanaf een heuvel. Na een deugddoende douche verkennen Ludo en ik het stadje, het werd in 1219 gesticht door Sancho de Sterke. Verschillende nauwe straatjes leiden ons naar het oude centrum, daar is ook het plein met enkele bomen en een frisse fontein. Op de arduinen banken rondom het plein zitten wat oudere mannen te wachten op het einde van de siësta, ze maken al steunend met hun ellebogen op hun knieën, tekenin­getjes op de grond met hun wandelstok. Ze knikken vriendelijk goede dag en kijken ons dromerig aan.    
       Tegenover de fontein staat de Santa Maria kerk uit het jaar 1500, het is een bijzonder bouwwerk en het zuidportaal met zijn overstekend dak in renaissance-stijl is daar een schitterend voorbeeld van. We kuieren verderop langs de kerk en we stuiten, hoe kan het ook anders, op de klaarstaande arena. Alles wijst erop dat het hier gaat gebeuren, vandaag of morgen? De stierengevechten zijn in Spanje nog altijd een nationale gebeurtenis. Als we terug bij de refugio aankomen blijkt Eric z’n wasje al gedaan te hebben. Onze magen knorren en dat is het sein om eens naar een goed restaurantje uit te kijken, dat ook gevonden wordt.Maar graag of niet, we zullen weer enig geduld moeten hebben: 8.30 uur gaan de deuren open! We zijn echter niet alleen met honger, als uiteindelijk de deuren opengaan is het bedienen aan de lopende band. Ik bestel Spaanse kost, als voorgerecht een gaspatcho: een typische Spaanse soep, die ijskoud opgediend wordt. Als hoofdschotel een forel met veel citroen, groenten en brood. Alles wordt verorberd met een paar glazen koele, witte wijn uit de Navarra-streek.et is in dit restaurant dat we weer dat Spaanse gezin ontmoeten, vader, moeder en zoon. Blijkbaar volgen zij precies dezelfde route als wij, een groot probleem bij de conversatie is de taal. Ze verstaan geen woord Frans, laat staan Nederlands, en wij spreken op enkele trefwoorden na geen Spaans.
       Tijd om ons bed op te zoeken, na dit rijkelijke avondmaal. Het is verschrikkelijk warm op ons zaaltje, stil blijven liggen is de boodschap: gelukkig duurde het nooit lang vooraleer we sliepen en dat was nu ook zo.

    01-08-1997
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.15e rit: Viana - Villafranca Montes de Oca 99 km
    Op één van de arduinen banken op het plein, bij de kerk van Santa Maria, zitten deze morgen drie goed uitgeslapen Vlaamse peregrinos te ontbijten. Het leven in Viana begint op gang te komen, de straten worden iedere morgen afgespoten met water. Straks is daar weer die hitte, zodat het asfalt weer kan zinderen. De koelte van deze morgen doet echt deugd, het was ontzettend warm op onze kamer de voorbije nacht.We eten vers brood met een tomaat, een stuk belegen kaas en achteraf een banaan. Ik koop nog een plak chocolade voor onderweg, altijd makkelijk als de brandstof op geraakt. Net buiten het stadje eindigt de Navarra-streek, en daalt de route af naar het dal van de Rio Ebro. Hier begint het oude Castilië en..., de Rioja: een schattige landstreek, met de beroemde wijnen van dezelfde naam. Het fietsen gaat weer gemakkelijk, we bollen richting Logrono: de drukke hoofdstad van de Rioja, met zo’n 120000 inwoners. Als alles normaal verloopt zullen we vandaag onze ogen de kost moeten geven want het stadje Santa Domingo de la Calzada blijkt, volgens onze gids de moeite waart. Logrono doorkruisen valt nogal mee, we zijn er al redelijk vroeg en het leven in de meeste Spaanse steden bgint maar om een uur of elf. Bij de provinciegrens buigt het doorgaande verkeer af, zodat de oude weg een stuk rustiger afdaalt tussen de velden door, naar de brug over de Ebro. We volgen nu de tamelijk drukke N120 richting Bourgos, soms is er twijfel of we wel juist zitten, maar een vriendelijke agent van de Guardia Civil stelt ons gerust: “ nee nee, jullie rijden niet op een autosnelweg “. Nog vier kilometer tot aan de splitsing en dan zijn we weer op de route volgens onze beschrijving. Dat was een hele geruststelling! Aan de splitsing rijden we richting Huércanos, hier is het rustig fietsen tussen de wijnranken van de Rioja. Wat opvalt is dat de wijngaarden er wat slordiger bijliggen dan deze van de Franse wijnstreken, meer onkruid tussen de ranken, maar niettemin een mooie, charmante streek. Geen verkeer op deze stille en verlaten weg. Huércanos is een dorpje dat niet verschilt met alle anderen, eenvoudige huizen en meestal verdienen de bewoners, zo te zien, de kost op het land. Van Huércanos gaat het naar Najera, we moeten hier de drukke N120 oversteken, gelukkig gebeurt de kruising langs een tunneltje. We bereiken het oude stadje dat ligt tegen een bijna bloedrode bergwand, precies zoals in de gids beschreven staat lijkt deze berg op een Zwitserse Emmentaler kaas. Het is een prachtig gezicht, ik stop even om dit prachtige decor te fotograferen: achteraf blijkt dat deze opnamen mislukt zijn!Spijtig. Steeds verder trappen we onze fietsen door de hitte, op naar Santa Domingo de la Calzada, een stad die de moeite is, zo zal later blijken. Als we Najera gepasseerd zijn moeten we fietsen over alweer die drukke N120, de vrachtwagens suizen langszij, het duurt een hele tijd eer het weer wat rustig wordt.Iets van de hoofdweg ligt het kleine dorpje Azofra.In 1168 is er door Dona Isabel een hospital gebouwd, dat aan de rand van het dorp aan de Romeros-bron gelegen heeft. Na dit sympatieke dorpje wordt de N120 steeds drukker, Santa Domingo de la Calzada komt in zicht. Zoals bij ons worden ook hier de steden aan de buitenrand onaantrekkelijk gemaakt door de industrie. Santa Domingo de la Calzada is een kultureel juweeltje, we maken deze stad tot een pleisterplaats voor een paar uur. Van oudsher hielden de pelgrims hier halt. Het stadje dankt zijn ontstaan aan de monnik Santo Domingo, omstreeks 1019-1109. Hij bouwde hier een brug over de Rio Oja, en legde een weg aan. Ook een onderkomen voor de pelgrims, waar ze rust en verzorging kregen, werd hier gebouwd. De pelgrims hebben hem trouwens daarbij geholpen. In 1158 werd de kathedraal gebouwd, waarin zich de graftombe van Santo Domingo bevindt. Aan deze kathedraal is trouwens nog een leuk verhaal verbonden. In de kerk zitten een levende kip en een haan in een verlicht hok, zij houden de meest legendarische en bekendste vertellingen langs de camino in ere. Een raar gezicht is het wel! Plots staan we midden in het centrum, waar op het grote marktplein een groenten- en fruitmarkt volop kopers aantrekt, ook wij profiteren van de gelegenheid: letterlijk alles is hier te verkrijgen en ik doe me tegoed aan een tros heerlijke kleine Rioja druifjes. Vanop een terras slaan we, de als mieren friemelende mensen gade, er zijn er die haastig van kraampje naar kraampje hollen en in een mum van tijd weer thuis willen zijn. Anderen daarentegen maken er een dagje van en slenteren maar wat aan. Wij genieten van een frisse cola, want wat is het warm, mijn plak chocolade is een bruine brei geworden. Weggooien dus want smakelijk is anders. Wandelend naast de fiets zijn we op zoek naar wat eetbaars, onze keuze valt op een klein bakkerswinkeltje aan het begin van de promenade: ongelooflijk lekkere koeken hebben ze in Spanje, ik laat mijn keuze vallen op enkele krentenkoeken en een soort van koffiekoek met vis ertussen. Het lijkt een rare combinatie, maar lekker...! De promenade waar ik het over heb, is een reusachtige laan met aan weerszijden een rij ondoordringbare platanen. Ze ligt pal naast de oude N120. In de tegels zijn alle voorname plaatsen uitgebeeld die deeluitmaken van de camino Francés. Het is er lekker verpozen, ik maak hier ook nog eens van de gelegenheid gebruik om met het thuisfront te bellen. Alles is er onder controle, het gaf elke keer weer een goed gevoel, te horen dat alles kits was. Nog rap de drinkbussen vullen aan een van de bronnen op de promenade, dan de fiets op richting Villafranca Montes de Oca, we komen echter eerst nog mooie dorpjes tegen. Even buiten Santa Domingo de la Calzada gaan we van de drukke weg af en buigen we in noord-westelijke richting, het is praktisch geen omweg maar de route is hier oneindig mooi. We fietsen over de brug van de Rio Oja, tot in Herramélluri gaat het door oneindige akkers en eigenlijk wel door een eentonig landschap: te vergelijken met ons polderlandschap, maar dan heel dor vanwege de niets ontziende hitte. Dit landschap verandert na de afslag bij Herramélluri. Het brede en langzaam oplopende dal van de Rio Tiron geeft meer groen. In de buurt van Leiva komen we op een stuk oude Romeinse heirweg en kort daarop rijden we de provincie Burgos binnen. Dat is ook te merken, zoals het bij ons in België weleens voorvalt wordt de weg hier plots wat slechter. Rechts van ons duikt de plaatselijke cementindustrie op, aan de afgravingen is te zien dat de productie op volle toeren draait.Het weinige verkeer bestaat dan ook hoofdzakelijk uit af en aan rijdende vrachtwagens. We naderen Beldorado, een hoge rechte rotswand aan onze linkerzijde gaat het binnenkomen van het kleine stadje vooraf. De geschiedenis van Beldorado gaat terug tot in de Romeinse tijd, toen werd het Belfuratus genoemd. Beldorado doet vriendelijk aan, het is zoals al gezegd gelegen in de beschutting van die hoge rechte rotswand. We rijden tot in het centrum, de Plaza Mayor is een mooi plein met een kern van prachtig groene platanen. Aan de plaza staat de kerk van San Pedro, met een beeld van St.Jacob als pelgrim. Achter de plaza, aan de rand van de stad, ligt een 16de eeuws oud kerkje: de Santa Maria.We rusten hier op de plaza wat uit en drinken een frisse limonade. In de lommer van de gaanderij, waar we ons genesteld hebben, spreken we ook nog onze voorraad fruit aan al­vorens onze weg te vervolgen. Na Beldorado volgt de route enkele kilometers de hoofdweg, het volgende dorpje is Tosantos. Rechts van ons bemerken we een opvallende kapel, hoog in de rotsen uitgehouwen. Hier kunnen we eigenlijk een variante op onze route nemen, maar we verkiezen de N120 te blijven volgen tot in Villafranca Montes de Oca: het is wel druk rijden maar het is zo warm dat we zo snel mogelijk op onze bestemming willen zijn. Na zo’n zeven kilometer zwoegen bereiken we het eerder kleine Villafranca, de refugio is een verrassing, een aangename eigenlijk. We worden vriendelijk ontvangen in een tentenkamp van de scouts, ruime luchtige tenten en speciale containers voor douche en toilet. Ook een aparte container om de was te kunnen doen! De leiding legt ons uit dat in de zomer het aantal pelgrims zo groot is, dat de bestaande refugios de toeloop niet meer kunnen slikken. Het zijn echter hoofdzakelijk Spaanse pelgrims en wij, Belgen, zijn voor hun dan ook een intermezzo in de dagelijkse sleur. De douche doet weer wonderen en ik schrijf in de tent mijn wedervaren van vandaag op, ik heb al aardig wat bladzijden volgekribbeld. Voornamelijk nota’s in de vorm van trefwoorden, maar ook wat kleine zinnetjes om eigenaardigheden in de verschillende dorpjes beter te kunnen verwoorden nadien. Ik heb wat dat betreft een paardengeheugen. Om een uur of zeven trekken we erop uit om wat eetbaars te vinden. Het dorpje bezit welgeteld één restaurant, speciaal voor truckers. We stappen naar binnen want we hebben razende honger. Een drukte van jewelste in het café, niet moeilijk want wat dacht je? Juist..., het resto gaat pas open om, 8.30 uur. Nog wat rondgekeken en een cola gedronken en dan met z’n allen aan tafel, alweer bediening aan de lopende band! Geen menukaart, nee nee de ober komt vertellen wat er te krijgen is, waarschijnlijk te nemen of te laten: wij durfden het althans niet aan om de proef op de som te nemen. Ik neem weer een gaspatcho, lekker fris die koude soep. Het hoofdgerecht een rundsbif met salade en frieten met natuurlijk de nooit ontbrekende wijn. Als nagerecht konden we kiezen tussen vers gemengd fruit en ijs. Toch interesseert ons dat soort van bediening geen lor, wat telde was de gewone sfeer en ik moet zeggen, de kwaliteit van het eten was altijd goed! Het tafelen, daar genoten we van, altijd was er wel een of andere peregrino waar we kennis mee maakten. Nu ook was er die man uit Spaans Baskenland, te voet vertrokken uit San Sebastian, aan de atlantische kust. Hij was een op en top pelgrim met een zeer uitgebreide gids, gedetailleerd met veel kleurenfoto’s. Nieuwsgierig vroeg hij waar we vandaan kwamen, vol bewondering voor onze prestatie nam hij afscheid, misschien tot ziens in Santiago? Wij zochten ook onze slaapzak op.

    02-08-1997
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.16e rit: Villafranca Montes-de-Oca - Castrojeriz 90 km
    Wreed vervelend, ik heb gisterenavond vastgesteld dat m’n reiswekkertje nog op een stapelbed in Viana staat te tikken. Enfin, we zijn vanmorgen gelukkig op tijd wakker geworden. Het was fris in de tent, toen we wakker werden. Vlug even het kopje door een spleet naar buiten gestoken, heldere blauwe lucht en het zonnetje al aan de hemel.We beginnen hier al de invloeden te ondervinden van de meseta hoogvlakte, snikheet overdag en een serieuze afkoeling ‘s nachts. Na de wasbeurt trekken we op ons gemak naar het baanrestaurant, en geloof het of niet, drukte alom. We bestellen een paar croissants met inktzwarte koffie, nu houd ik wel van straffe koffie, maar in deze bleef het roerlepeltje rechtstaan! Door het korte wandelingetje waren de spieren losgemaakt en konden we vertrekken. Zoals toen we de pyreneeën overgingen hadden we ook nu weer vragen bij hetgeen komen zou. Na Burgos begon namelijk de meseta , eindeloze graanvelden en dorre vlakten tot aan de horizon. Als we Villafranca Montes de Oca uit fietsen begint al vlug een steile klim van zeven procent, acht kilometer lang. De spieren op de dijen spannen als een veer, als naar gewoonte nemen mijn makkers het voortouw, tot ziens jongens! De weg is erg druk, weer veel vrachtverkeer maar de het is relatief veilig fietsen omdat er ruimte is: toch was het altijd uitkijken geblazen. Bij de puerta de la pedraja buigt de voetgangersroute af naar San Juan de Ortega. Het dorpje ligt aan de oude veldweg, er is een klooster met een hospital, een middeleeuwse Romaanse kerk en enkele huizen. San Juan was een volgeling van de bouwheer Santo Domingo de la Calzada, hij stichtte deze verzorgingsplaats rond het jaar 1150. Onder een kraakheldere, blauwe hemel gaat de rit verder, prachtige vergezichten nopen mij soms om af te stappen en een foto te nemen, ik ben mij er echter van bewust dat ik, eens terug thuis, nooit zal kunnen weergeven wat we werkelijk gezien hebben. Je moet ook de sfeer gesnoven hebben. We naderen Burgos, je merkt dat meteen: zoals al eerder gemeld dient een stad zich altijd aan, met de nooit aflatende industrie. Als we aan een van de grote oude stadspoorten staan, pal in het centrum, hebben we 36 km overbrugd in 1,5 uur, niet slecht! Burgos heeft 180000 inwoners, het was de oude hoofdstad van het vroegere koninkrijk Castilië. Reeds in 920 waren er al stadsrechten toegekend. De stad is het drukke centrum van de streek, vele pelgrims werpen hier hun anker uit, want er zijn vele bezienswaardigheden. Door de puerta de Santa Maria fietsend, komen we al gelijk bij de immense kathedraal, ze dateert van 1221 en dwingt grote bewondering af. We besluiten om hier een paar uren te blijven en nadat we onze fietsen gestald hebben in de buurt van de. "Informacionel tourista " besluiten we om, ieder voor zich, op verkenning te gaan.Ik kuier naar het grote plein voor de kathedraal, op de torens ervan huizen warempel ooievaars, het is de eerste keer dat we ze zien, hun nesten hangen tussen de verschillende obstakels van de torens en het is een florisant gezicht. Volgens de beschrijving in onze gids, is de ordedienst in de kathedraal niet gesteld op de standaarduitrusting van de fietser, met name de korte broek. Ik merk daar niets van en geniet dan ook met volle teugen.Binnenin de kathedraal is het namelijk een opeenvolging van kunst allerhande: fraai beeldhouwwerk op de afzonderlijke prieeltjes, prachtige taferelen in de vele glasramen. Rondom het hoofdschip, over de ganse binnenomtrek, zijn individuele kapellen gebouwd voor de verering van verschillende heiligen. In de vloer zijn door de eeuwen heen verscheidene belangrijke figuren begraven, zij hebben een plaats gekregen in de sarcofagen. Het zou te ver gaan, moest ik alles vertellen wat hier te zien is: ik besluit trouwens om het heiligdom te verlaten, wellicht is elders in de stad nog een en ander te beleven. Kuierend en genietend van de zomerse temperatuur, beland ik op de wandelpromenade, vlak naast de rio Arlanzon. Hier vindt ‘s avonds “ de paseo “ plaats, het is een korte wandeling juist voor het avondeten. Deze promenade is volledig van de zon afgeschermd door bomen, waarvan de takken in de vorm van een dak geleid zijn. Daar zijn ook rustige terrasjes, en wat dacht je? Ik zet me, al peinzend over de dingen die nog komen moeten, in een zalig rotan zeteltje. Na deze korte pauze wandel ik naar de buitenrand van de binnenstad, overal rust, weinig of geen verkeer. Een klein ezeltje trekt een karretje dat voorzien van alle mogelijke toeters en bellen, voor een paar peseta’s wil deze boer een ritje met de kinderen maken..., zijn manier om een centje bij te verdienen! De voormiddag vordert en voor ik het weet is de tijd daar om naar het punt van afspraak te gaan, Ludo heeft zich al genesteld op een van de vele terrasjes in de schaduw van de kathedraal. Ook Eric heeft de roep van zijn maag gevolgd en samen doen we ons tegoed aan een kort middaghapje. De stad uit fietsen gebeurt erg vlot en gedurende korte tijd volgen we een fietspad langs de wel erg drukke weg. Tot in Tardajos valt de camino samen met de N120, die na de splitsing minder druk wordt. De wandelende pelgrim volgt vanaf Tardajos een slecht en stenig pad richting Hornillos del camino en Hontanas, wij maken een omweg over wat gladdere wegen. Even buiten Burgos klimt het gestaag tot aan de glooiende hoogvlakte van Spanje: “ De meseta “. In de zomer kan het hier behoorlijk warm zijn en zoals wij aan den lijve konden ondervinden, ja zelfs heet! Het gebied wordt de Tierra de campos genoemd en wij vormen in deze uitgestrekte vlakte een nietig stipje, dat langzaam vooruit gaat langs de vele kleine dorpjes. Gelukkig biedt de schrale wind wat afkoeling, met de wandelaars heb ik enig medelijden. Zij doen er minstens een week over om dit zware traject door te komen. Voor de fietser echter zijn de afstanden goed te overbruggen. We rijden door niemandsland en een bord langs de weg meldt ons het volgende: Castrojeriz 14 km, Santiago 514 km! Het besef dat ons einddoel nadert geeft ons extra energie, ik begin zowaar een deuntje te fluiten. Bij Yudego wordt de hitte te gortig, temidden van het dorpsplein staat een bron en ik houd mijn hoofd een paar minuten onder het sprankelende en frisse water: een verademing! In Villandiego zijn nog enkele holwoningen zichtbaar, ze zijn gebouwd in de heuvel om aan de intense hitte te ontsnappen. Nu worden ze gebruikt als een soort van koele berging. Iets naar links en wat van de weg verwijderd ligt Hontanas, een stil dorpje waar de pelgrims het stof van de hoogvlakte wegspoelden. Hier komt de voetgangersroute en de fietsroute terug bijeen, om samen de San Anton ruïne te bereiken: de vroegere abdij van San Anton uit de 12de eeuw. De weg loopt onder de bogen van de ruïne door, in twee nissen langs de weg vonden de pelgrims vroeger brood en wijn, aangeboden door de monniken. Als plots een stenen kruis Castrojeriz aanwijst begint ons bloed sneller te stromen, het is de eindhalte voor vandaag. Het stadje ligt aan de voet van een heuvel in deze schroeiende vlakte. Om ons echter nog wat te tergen is de refugio gelegen op het bovenste gedeelte, het vraagt dus nog wat klimwerk. In de Romeinse kronieken is er al sprake van een Castrum Segerici, de ruïne van de tepeliersburcht op de top van de heuvel, dateert uit omstreeks de 8ste eeuw en is getuige geweest van de veldslagen tegen de Moren. Het is rond vier uur als we ons aanbieden in de refugio, de verantwoordelijke is streng..., hij wil de traditie erg in ere houden: altijd voorrang voor de pelgrims te voet, wachten tot zeven uur, daarna kunnen we misschien terecht!We mochten al wel gebruik maken van de douche om ons wat op te frissen. Een streep door de rekening, op een slinkse manier zijn we er achter gekomen dat er plaats zat was, maar er was voorlopig niets aan te doen, alhoewel dat we eigenlijk al wisten dat we zouden mogen overnachten. Na enige tijd voelde de man toch wat medelijden, zeker toen ik hem probeerde te vertellen dat we helemaal per fiets uit het land van Fabiola de Mora Y Aragon kwamen, brak z’n hart en mochten we een plaatsje zoeken voor de nacht. Tijdens het wachten kregen we ook weer die kleine, taaie westvlaming in het vizier.Niet veel tijd voor een babbel:“ Vlug de geloofsbrief laten stempelen, want ik wil vandaag nog een stuk verder vertelde hij dapper “. Dat was de tweede ontmoeting met Pieter, want dat was zijn voornaam. Een volgende ontmoeting komt in mijn verhaal nog terug!Helemaal opgefrist waren we paraat voor een verdiend avondmaal in een van de vele “Restaurantes”.Het strenge regime in de refugio eiste ook ten laatste naar bed om 10 uur, we durfden de confrontatie niet aan, om kwart na tien lagen we al te genieten van een verdiende nachtrust!

    03-08-1997
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.17e rit: Castrojeriz - Sahagun 94 km
    Om 6 uur werden we gewekt door mooie Gregoriaanse muziek. De refugioverantwoordelijke bleef hardnek­kig de traditie in ere houden: peregrinos zijn geen langslapers, om 7 uur moest iedereen de deur uit zijn! Na een kattewasje zaten we al vlug aan tafel en, eerlijk is eerlijk, de chef had heerlijke koffie klaargemaakt. Gisteren hadden we onze inkopen gedaan voor het ontbijt van deze morgen, en dat verorberden we nu.De mooie muziek zorgde voor stilte en rust aan tafel, iedereen zat met kleine oogjes voor zich uit te staren. Ik was tevreden met dit vroege uur, eindelijk eens fietsen vroeg in het ochtendgloren! Het duurde dan ook niet lang vooraleer we op weg waren. Om twintig voor acht zaten we op de fiets, een fris windje, ongelooflijk rustig en een zalige temperatuur. Het landschap leek weer eindeloos in het mooie Castilië, we rijden richting Fromista. Een achterwaartse blik op de heuvel, met het silhouet van de oude tempeliersburcht en daarachter de gloed van de nog niet zichtbare zon, laat me stoppen: dit is een foto waard. Plots kondigt een groene rand van kleine boompjes en wat rietkragen, de Rio Pisuerga aan. De weg waarop we rijden loopt nog steeds over deze oude middeleeuwse brug. Met zijn negen boogpijlers wordt deze brug al vermeld in een Romeinse codex(1)De Rio Pisuerga vormde vroeger de grens met het koninkrijk Leon, aan de overkant is het tegenwoordig de provincie Palencia. Net over de brug kunnen we de oude grindweg nemen, richting Itero de la Vega: wij verkiezen echter de P432 te volgen naar Boadilla del Camino. Opvallend in deze streek zijn de mini-aquaductjes, kleine betonnen kanaaltjes op ongeveer één meter van de grond. Ze dienen voor de bevloeiing van de akkers, daar waar het nodig is wordt simpelweg water afgetapt en geleid naar de gewassen. De P432 wordt geruild voor de P431, voor de geïnteresseerden onder jullie: de P voor het wegnummer is hier de voorletter van de provincie Palencia, een degelijk systeem lijkt mij. We rijden richting Fromista, juist voor dit stadje bevinden zich de oude sluizen van het Canal de Castillo. Het zijn er vier na elkaar en ze volgen elkaar trapsgewijze op, de zijwanden zijn enigzins bolvormig gebouwd naar binnen toe, om aan de grote waterdruk te kunnen weerstaan. Via dit kanaal worden ook de kleine aquaducten van daarnet van het nodige water voorzien. Hier krijgen we een uitzicht op Fromista, de naam werd afgeleid van het Romeinse Frumenta wat wil zeggen “ vruchtbare gronden. In het stadje tonen de drie kerken nog de sfeer van de vroege middeleeuwen,de San Martin kerk is een hoogtepunt van de Romaanse bouwkunst uit het jaar 1035. De Gotische Santa Maria del Castillo heeft naar het schijnt een Vlaams altaarstuk en de San Pedro, aan de hoofdweg, is ook Gotisch met binnenin muurschilderingen. Op een terrasje doen we ons tegoed met een grote tas koffie, een “doblé”. Het smaakt en we lezen nog wat verder in onze gids dat in 1190 ene San Telmo in Fromista geboren werd, hij was de patroon van de zeevaarders, vandaar zijn standbeeld op de Plaza. Na Fromista volgt volgt een van de meest vlakke delen van de route. De schaduwloze Tierra de Campos. Uitgestrekte akkers tot aan de horizon, met graan of stoppels naargelang het seizoen. Ofwel de rode aarde, als je hier bent in de periode na de oogst, als alles weer geploegd is. Van de enkele dorpjes die hier zijn vraag je je af of ze nog bewoond zijn!We fietsen richting Carrion de los Condes, een schaapherder langs de weg hoedt z’n kudde. Vanaf nu gaat het over een grindpad, met EU-steun aangelegd. We verbazen ons over het feit dat we nog geen lekke banden gereden hebben, over deze weg zit de kans er nu dik in! Het roffelende grindpad fietst gemakkelijk, op regelmatige afstanden zijn rustplaatsen aangebracht met enkele zitbanken. Poblacio de Campos en Villarmentero de Campos zijn echte plattelandsdorpjes, in het laatste stel je de vraag of dit het Europa is in 1997: de hoofdstraat is een stoffige aardeweg, de huisjes daarentegen zijn gebouwd in tamelijk nieuwe stenen. In Villacàzar de Sirga staat de monumentale Santa Maria la Blanca kerk, gebouwd door de orde van de tempeliers in de 13de eeuw. Dit is het laatste dorp voor Carrion de los Condes, onze halteplaats voor de middag. Het stadje is een en al bedrijvigheid, het ligt aan de oever van de Rio Carrion. De kronieken vermelden alweer Karel de Grote, toen die hier de Santiagoroute vrijmaakte van de Moren. Aan de Santiagokerk besluiten we om de middagpauze vervroegd te nemen, pal voor de voeten van Eric valt een gierzwaluw dood uit de lucht. Op een bank op het gazon laten we de zopas gekochte koeken smaken. Het is bijna half twaalf en de kerkklokken luiden voor de hoogmis, plots een aangenaam tafereeltje. Een schaapherder komt met zijn kudde door de straat, tussen de haastige kerkgangers, auto’s stoppen en laten de blatende dieren rustig voorbijgaan: niemand stoort zich aan dit gebeuren. Na het eten in de nabijgelegen telefooncel nog even het thuisfront bellen, het blijkt in België nu ook echt zomer te zijn. We fietsen het stadje uit en krijgen, net over de brug over de rivier, aan onze linkerkant het enorme klooster van San Zoilo, waar vroeger de pelgrims onderdak vonden. Nog vlug vermelden dat we, hier in Carrion, op de helft zijn van het Spaanse deel van de Santiagoroute. Achter Carrion de los Condes strekt zich weer de Tierra de Campos uit, onze gids raad aan om voldoende voorraad mee te nemen: in de eerste dertig kilometers die we nu voor de boeg hebben is in geen velden of wegen bevoorrading mogelijk. Een paar kilometer voorbij het klooster nemen we een stuk de N120 richting Sahagun: voor de voetgangers verandert, na de kapel van Abadia de Abajo en de ruïnes van Abadia de Benevivere, de route weer in een grindpad. De N120 is hier niet zo druk en voor ons is dat een meevaller. Fietsend door het overigens prachtige landschap komen we in Qantanilla de la Cueza, op 1 kilometer en links van de route, stoten we op een wegwijzer naar een opgegraven, Romeinse villa.Om de resten tegen de weersinvloeden te beschermen is er een loods overheen gebouwd. We besluiten een bezoek te brengen aan dit eeuwenoude bouwwerk: een mozaïkvloer en tal van vernuftige systemen om te verwarmen, werden door een gids aangewezen. Verder waren er meerdere urnen en kruiken uit de Romeinse tijd te bewonderen, alles nog in de authentieke staat van toen. Buiten was de temperatuur inmiddels opgelopen tot 36 à 37 graden, de lucht boven het asfalt zinderde, wij moesten verder zonder pardon. Op een parking naast de weg namen we toch een kleine pauze, Sahagun was niet ver meer en het enige kleine boompje dat er stond zorgde toch voor wat lommer. Nog een paar heuvels beklimmen en dan konden we in de verte Sahagun zien liggen. Langs een grote rotonde, richting centrum, bereikten we de stadsrand. Als we de spoorweg over zijn, ligt al dadelijk aan de rech­terkant de Trinidad kerk, een eigenaardig bouwwerk dat helemaal niet meer op een kerk gelijkt: het is sinds kort de gemeentelijke refugio We stappen langs de hoofdingang het gebouw binnen, in de grote hal is een kantoor waar de pelgrims terecht kunnen om een slaapplaats te bespreken. Onze geloofsbrief wordt afgestempeld en we kunnen al direct beschikken over enkele nog niet bezette stapelbedden. Het interieur is tamelijk nieuw, in het vroegere kerkschip is een verdieping geconstrueerd, hierop zijn moderne douches, toiletten en modules met stapelbedden geplaatst. Wij installeren ons op een rustige plaats en nemen daarna een deugddoende douche, na een dag fietsen in zulke hitte was dat broodnodig. Je kon dan weer helder denken vond ik. Het was vier uur en dus nog tijd zat om het stadje te verkennen. Wandelend naar een van de hoofdstraten zag ik plots een bekend gezicht, het was Pieter die op een terras tesamen met enkele Spanjaarden druk aan het converseren was. Hij merkte ons ook op en het duurde niet lang of we dronken samen een frisse pint. Het verhaal van Pieter over zijn wedervaren was ongelooflijk! Zijn volledige naam was Pieter De Brouwere en hij woont in Wevelgem. Samen met een vriend zou hij naar Santiago rijden maar uiteindelijk is hij alleen vertrokken, om zijn ouders niet ongerust te maken had hij zijn solotrip niet aan hen verteld. Pieter had een doodgewone fiets met 5 versnellingen, geen koersbroek en geen handschoenen, hij heeft dan ook volgens hem zeker de hemel verdiend. Bij verscheidene beklimmingen moest hij meermaals van de fiets, de felle zonnestralen hebben er ook voor gezorgd dat het vel op de bovenkant van zijn handen verbrand was zodat de blaren op zijn handen stonden! Zijn bagage woog, tent inbegrepen, 30 kilogram. Hij bleef niet in Sahagun slapen, z’n plan was om nog een twintigtal kilometers af te leggen, hij maakte verschrikkelijk lange dagen! In Santiago maak ik mijn verhaal over Pieter af, nu gaan we Sahagun verkennen. Gedrieën wandelden we naar het centrum van de stad, het was zo verschrikkelijk warm, dat Eric telkens van de ene schaduw van een huis naar de andere liep. De naam Sahagun is eigenlijk een samenvoeging van San Fagun, een heilige uit de Romeinse tijd. In zijn naam werd in de 9de eeuw een klooster gesticht dat tweemaal door de Moren verwoest werd. In 1080 bouwde Alfonso VI er een Benedictijnerabdij volgens de regels van van Cluny en zij groeide uit tot de belangrijkste van Spanje. Wij brengen een bezoek aan de San Tirso kerk, ze ligt bij de ruïnes van de San Benito abdij, een boog overspant de weg die van de Plaza Mayor komt. De Plaza Mayor is het hart van de stad, de huizen gebouwd op houten arcaden zijn eeuwen oud. De San Lorenzo kerk met haar brede vierkante torens in baksteen, heeft smalle en kort op elkaar gebouwde bogen. Voor de rest heel oude huizen, smalle straten met de alom aanwezige resto’s en cafeetjes. We besluiten om in een van de restaurantes de avond verder te vullen. Ik bestel als voorgerecht een koude spaghetti, nog nooit van gehoord laat staan gegeten, daarom..., het hoofdgerecht lekkere kip met frieten, samen doorgespoeld met een rode Rioja wijn. Als nagerecht overheerlijke koffie. Het late eten in Spanje deed ons altijd slaperig worden, zodat het nooit een probleem was om aan de nachtrust te beginnen. (1)De codex is een handschrift in boekvorm, van voor de uitvinding van de boekdrukkunst.

    04-08-1997
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.18e rit: Sahagun - Astorga 118 km
    Het was deze morgen vijf uur, toen ik iemand zachtjes uit zijn bed hoorde komen. Een flauw schijnsel van een zaklantaarn dwaalde door de donkere slaapzaal. Licht wou hij niet maken, waarschijnlijk om de anderen niet te storen. Zulke dingen zijn voor mij nefast, ik lig dan nog wat te draaien en te keren, maar nooit voor lang want dan moet ik het bed uit. Deze morgen was dat ook het geval: op m’n tenen naar het toilet, vruchteloos gezocht om een klein beetje licht te maken, zonder resultaat, alles op de tast afgewerkt. Wat later kwamen we er achter dat de verantwoordelijke op een bepaald uur, de verlichting dooft met de hoofdschakelaar. Als de nieuwe dag zich aandient, zet hij de schakelaar weer aan, maar voor de meeste pelgrims veel en veel te laat! We maken het kort, na het ontbijt in een van de cafeetjes op de plaza, zaten we om 8 uur op de fiets: om de hitte een paar uur voor te zijn. Na het centrum van het overigens niet zo grote Sahagun, hadden we redelijk gauw onze route te pakken. Het eerste deel vond ik het meest eentonig van al de dagen die we al achter de rug hadden. Op de meseta lijkt alles op elkaar en in het begin is alles nieuw, toch kwam daar enige tijd later verandering in. Het werd groener, vriendelijker en..., niet onbelangrijk, we passeerden weer typische Spaanse dorpjes. Het sein dat we het einde van de hoogvlakte naderden. Iets voor Calzada del coto buigt de N120 naar links, wij volgen het gescheiden fiets- en wandelpad dat daar, sinds het heilig jaar van 1993 is aangelegd. Weer dat lekker roffelende geluid van het grind onder de banden, weer vragen we ons af, misschien vandaag een lekke band? We zullen zien... Bercianos del real Camino is het eerste dorp, hier staan nog echte lemen huizen. In de verte valt een grote graansilo van de coöperatieve op, nog niet zo lang geleden werden op de gemeenschappelijke dorsvloer, graan en peulvruchten van hun pel ontdaan door een ezeltje dat een soort van slede over het graan trok. Veel van deze dorpjes verliezen hun bewoners omdat de jongeren elders hun geluk gaan beproeven, ver van deze onnoemlijke eenzaamheid. De streek na El Burgo Ranero is ruig en iets of wat onvrien­delijk, we rijden door Reliegos, hier kwamen vroeger drie Romeinse wegen bijeen. Het vroegere vestingstadje, Mansilla de las Mulas aan de Rio Esla, wordt nog voor een deel omgeven door een hoge stadsmuur met poort. In zijn glorietijd bezat het stadje vier hospitales (1), twee kloosters en zeven kerken, waarvan de Santa Maria kerk nog over is. Na Mansilla gaat de route over de verschrikkelijk drukke N601, naar Léon. Wij verkiezen om buiten het stadje deze drukke weg over te steken en een rustigere weg te volgen, die zuidelijk onder Léon doorloopt. Het is inderdaad rustig fietsen, regelmatig zien we nu ook weer verscheidene “ Vino bodegas “, grote coöperatieve wijnhuizen waar, rechtstreeks van de producent, wijn gekocht kan worden. Net voor het wat grotere dorp Valdevimbre zijn in de heuvels tientallen kleine privé-bodegaatjes gebouwd. Het lijken wel kleine kapelletjes, netjes wit geschilderd. In het dorpje zelf doen we nog een paar prettige ervaringen op. Vooreerst de inkopen voor de middag, het was in de plattelands winkeltjes altijd een hele kunst om uitgelegd te krijgen wat je precies bedoelde. Ik lach me een kriek, toen ik Eric weer in geuren en kleuren naar “ Bananas “ hoorde vragen, drie stuks, zag ik hem z’n drie vingers opsteken. Als we dan achteraf horen van een nederlandse Spanjaard, die daar ook in de winkel stond, dat bananen geen bananas zijn, maar “ El Platanos “, dan denk je er wat van! Ik had als naar gewoonte mijn was weer op de draad hangen, drie, op jaren gekomen vrouwen in een deurgat, wezen naar m’n onderbroeken, stiekem lachend.“Ze zijn je aan het uitlachen” vertelde Ludo, ik antwoord hem dat ik liever oude vrouwen met mij zie lachen dan jonge. Plots horen we, al bijna uit het dorp, een schrille maar heldere fluittoon. Een man op een zwaar beladen fiets stapt af bij een paar, naar buiten gekomen, vrouwen. Het bleek een scharensliep te zijn, parmantig zet hij zijn fiets op een staander, legt een riem op een schijf van het achterwiel en op de slijpas die op het stuur bevestigd is en begint, al trappend, de aangeboden messen te slijpen. Ook Eric laat z’n mes voor een luttele honderd pesetas slijpen. Zulke ontmoetingen maakten onze zware dagen altijd een stukje lichter. Bij San Marin del camino, moeten we weer een stuk de drukke N120 op, zes kilometer, daar maken we een ommetje naar Hospital de Orbigo. In dit dorp fietsen we voor de tweede maal over een beroemde brug: uniek vanwege zijn asymetrische en onregelmatige vormen. Ze is gebouwd over achttien stenen bogen, omdat het wassende water in de lente de rivier flink kan laten zwellen. Omdat Orbigo een traditie heeft wat pelgrims betreft, laten we ook hier onze geloofsbrief afstempelen. We kruisen nu gelukkig de N120, door een groene streek gaat het nu naar Astorga,ons eindpunt voor vandaag. Een venijnige klim naar het oude centrum doet ons nog even naar adem snakken. Aan de ingangsdeur van de refugio staat nogal wat volk, geen goed teken voor ons.“ Alles volzet jongens “: krijgen we te horen van de refugioverantwoordelijke, een vriendelijke Nederlandse pater Navraag bij de “ Informacion “ voor slaapgelegenheid, vlakbij de kathedraal, doet ons aanbellen bij een nonnenklooster. Voor 400 pesetas de man, konden we de nacht doorbrengen op een driepersoonskamer, ruim en van alle comfort voorzien. Als we de dagelijkse schrobbeurt achter de rug hebben, duikelen we de stad in. Astorga is vanouds een knooppunt van handelswegen. Voor onze jaartelling het Asturica, onder de Romeinen werd de stad Augustus genoemd. In onze gids lezen we dat de bekende Spaanse architect Gaudi, het voormalige bisschoppelijk paleis ontworpen heeft.Tegenwoordig is daar een museum ondergebracht, van voorwerpen uit de kerken langs de pelgrimsroute. Wij vereren dit prachtige gebouw met een bezoek. Ook de Santa Maria kathedraal krijgt onze aandacht.Het is een bouwwerk dat in verschillende stijlen is opgetrokken: naast de kerk en we een merkwaardig opschrift boven een getraliede opening in de muur. Vertaald in het nederlands: “ Gedenkt mijn toestand, gisteren ik, vandaag gij “. De legende verteld, dat vroeger, als boetedoening, vrouwen zich lieten inmetselen. Ze leefden van datgene wat voorbijgangers hen toestopten! We wandelen ook nog eens een restaurant binnen, aan tafel gaat het gesprek over morgen: de derde vuurdoop van onze pelgrimstocht, een klim van 36 kilometer naar het Cruz del ferro!Nerveus werden we niet meer, benieuwd waren we wel.We zullen wel zien..., morgen!

    (1) Hospitales zijn logies voor pelgrims.

    05-08-1997
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.19e rit: Astorga - Villafranca del Bierzo 83 km
    Geeuwend draai ik me nog eens om, de wekker wijst twintig voor zeven aan. In het klooster was er al heel vroeg beweging, ik probeer nog wat te slapen maar het lukt me niet. Ludo en Eric zijn ook wakker geworden en we beluiten een einde aan de rust te maken, het wordt trouwens een zware dag. In het kleine maar voorname kantoortje zit de zuster al op ons te wachten: vierhonderd maal drie, dat is twaalfhonderd pesetas, een mooi rond sommetje denkt ze waarschijnlijk bij zichzelf! We betalen het verschuldigde bedrag en we krijgen ook nog een beeltenis van de stichter van hun kloosterorde. Ze zuster mompelt wat in het Spaans, en het lijkt mij dat ze wou zeggen: “ hier is nog een beeldeke van de stichter van onze congregatie, je kunt nooit weten...”. Al wrijvend op m’n buik vraag ik of er op dit vroege uur al bakkers open zijn, wij moeten nog ontbijten zuster. De boodschap werd niet begrepen, een bakje verse kloosterkoffie had anders wel gesmaakt. We nemen afscheid van de overigens vriendelijke zuster en gaan op strooptocht naar eten. De winkels gaan pas om tien uur open, maar we hebben geluk: een vroegmarkt van groenten en fruit. Appelsienen, bananen, twee pompelmoezen en een zakje noten: als de nood aan de man komt kan ik me in ieder geval al behelpen. We fietsen door de stille straten, op zoek naar de juiste weg, onze neusgaten worden plots geprikkeld door de geur van vers brood. Als we het hoekje omgedraaid zijn is ons hongergevoel verdwenen, het kleine bakkerswinkeltje verkocht verse koeken, croissants en lekker brood. Een hele voorraad slaan we hier op, ook voor de middag. Zoals ik al gemeld heb, staat er vandaag een klimpartij van 36 kilometer op het programma. Daarna een lichte afdaling en dan terug weer wat klimmen, richting Pontferrada. Vanaf Astorga gaat de route door een tamelijk ruw gebied, groen dat wel, maar nogal onherbergzaam. Na Murias krijgen we een pareltje van een dorpje te zien: Castrillo de los Polvazares is een voorbeeld van een dorpje in de Maragateria, want zo heet de streek hier. We gaan een kijkje nemen, de stenen straatjes en de typische huisjes met veel houtwerk stralen vriendelijkheid uit. Verkeer is er blijkbaar niet gewenst met uitzondering van de bewoners. Als we Castrillo verlaten begint gestaag de beklimming. We rijden door een landschap van kleine dennenbomen en veel heide. In El Ganso zijn nog de sporen van de Kelten, al in 1142 was hier een klooster met een hospital aan de Camino Real. Als we dit dorpje verlaten kunnen we van een bewoner een eigenhandig gesneden bedelaarsstaf van Sint Jacob kopen. De omgeving wordt schraler en het klimmen gaat ook steiler, links van de weg in de achtergrond, steekt de Toleno hoog boven alles uit. Onze gids vermeld dat deze top, voor de Romeinen, de god “ Mars “ symboliseerde. La Fucarona zijn nog de resten van een bijna volledig intact gebleven Romeinse goudmijn. Rabanal del Camino wordt in de codex Calixtinus genoemd, als een etappeplaats voor de pelgrims. De asfaltweg waar we over fietsen is rond het dorp gelegd, maar alles ziet er nog echt middeleeuws uit. Juist voor Rabanal houden we een korte pauze, klimmen vergt veel brandstof. Bij een in onbruik geraakte oude kapel, versterken we de inwendige mens met wat fruit. Hier is het ook dat ik weer afscheid neem van mijn makkers, althans voor een paar uur..., so long boys! De klim gaat nu naar Foncebadon. Het dal achter mij wordt kleiner, maar Astorga en de dorpen langs de Camino blijven zichtbaar. De gids vertelt dat de helling nu 10 tot 12% bedraagt, ik zweet me te barsten, voor mij een jong koppel waarvan het vrouwtje van de fiets moet. Als ik passeer moet ik al puffend eerst “Buenos” zeggen en bij de tweede ademstoot “dias”! Ik trap mijn tweede kleinste versnelling, de Pyreneeën? Kinderspel bij dit zware klimwerk. Foncebadon ligt te midden van nog wat schaarse heideplantjes en wat taai gras, ik zit al een tijdje boven de boomgrens. Dit verlaten oord was eens een belangrijke plaats op de route naar Santiago: in de 10de eeuw was hier zelfs een concilie. Ik heb hier ook een facinerend zicht op de Toleno (2188m). Vanaf Foncebadon komt het steilste gedeelte, de klim naar het beroemde “ Cruz del Ferro “, de top (1500m). Instinctief tast ik naar mijn stuurtasje, daar zit al vanaf ik vertrokken ben mijn steen in. Ik heb hem gekregen van Ward, mijn zeven jaar oude kameraad uit Essen. Onze beide namen staan erop geschreven. Voor degenen die het niet weten: bij het Cruz del Ferro werpt iedere pelgrim een steen weg, als symbool voor het afleggen van een gedeelte van de last, die hij op zijn pelgrimsweg gedragen heeft. De klim wordt lastig, voor mij uit rijdt een Duitser, 14% is de helling. Ik fikseer mij op mijn voorganger om overeind te blijven, zelfs met mijn kleinste versnelling kost mij dat de grootste moeite. Als plots de Duitser afstapt is ook mijn rijdende beklimming ten einde, te voet doe ik de laatste honderd meter van deze veertien procentshelling. Nog steeds geen kruis te zien, de beklimming is nog niet ten einde maar ze wordt wel doenbaar. Samen met mijn Duitse klimgenoot werk ik het laatste gedeelte af, er worden geen afspraken gemaakt wie er eerst de top bereikt. De grote berg stenen en het simpele ijzeren kruis geven een sobere aanblik. Eric en Ludo hebben hun steen al geworpen, ik volg hun voorbeeld. Raar gevoel weer, te weten dat deze handeling, op deze plaats al eeuwenlang gedaan wordt Nog een foto nemen van onze steen op deze grote hoop, voor Ward, dat had ik beloofd! Nu volgt een korte afdaling naar het wat lager gelegen Manjarin, we ruilen ook Maragateria voor de El Bierzo streek. In Manjarin terug een korte maar venijnige klim, eveneens naar 1500m. Dan de spectaculaire afdaling naar Pontferrada: eerst echter de trainingsvest aantrekken, ondanks de brandende zon is het flink koud hierboven. De afdaling is 15 kilometer lang, haarscherpe bochten steil naar beneden. Een prachtig uitzicht op de vallei van de Bierzo, met in de verte de stad Ponferrada. El Acebo is het eerste dorp sinds we aan de beklimming begonnen zijn. Aan het einde van dit dorpje staat een gedenkteken van een verongelukte Duitse fietser, of we het nu wilden of niet, zulke dingen stemden ons altijd even tot nadenken.< Aan deze kant van het gebergte is de streek weer totaal anders: veel weiden, kastanjeboompjes en, jawel... weer wijngaarden. Als we de tamelijk drukke stad Ponferrada, aan weerszijden van de Rio Sil, binnenrijden is het weer warm. We besluiten hier om, na de inspanningen van klimmen en dalen, een korte pauze te nemen. Het is gene zever om hier als fietser overeind te blijven, het verkeer is er inderdaad chaotisch (zoals in de gids vermeld is). We parkeren in de oude stad, kort bij een terrasje en laten ons een tas geurige koffie lekker smaken. Een paar dia’s van de smalle straatjes zullen goed tot hun recht komen, dacht ik. Ponferrada (Puenta Ferrada) dankt zijn naam aan de enorme granieten brug met een smeedijzeren leuning. Deze brug werd in vroegere eeuwen, speciaal voor de pelgrims gebouwd door bisschop Osmundo van Astorga. Ook de Romeinen waren hier actief en bouwden de vesting “ Interamnium Flavium “, op de resten hiervan is omstreeks het jaar 1000 de stad gebouwd. Tussen de 12de en 14de eeuw hebben de Tempeliers hun laatse bastion aangelegd: deze geestelijke orde had de taak op zich genomen, om de pelgrims langs de camino te beschermen. De korte pauze heeft ons deugd gedaan, we fietsen Ponferrada uit langs de oude NVI.< In het begin is de weg weinig aangenaam, iedere stad heeft, zowel bij het binnenkomen als bij het verlaten ervan, wat uitlopers van de industrie. Vanaf Camponaraya is het weer genieten van het landschap El Bierzo, veel akkers en wijngaarden. In de groene streek bij Cacabelos, bekend om zijn wijnen, rijden we langs verschillende boomgaarden, de huizen zijn versierd met bloementuintjes rondom. De huizen krijgen hier ook andere kenmerken: ruwe stenen in de muren en de dakpannen worden geruild voor leien daken. We naderen Galicië, het groene hart van Spanje! We naderen Pieros, het laatste dorpje voor de stopplaats voor vandaag. Aan een linkse bocht in de weg gaan wij rechtdoor, Villafranca del Bierzo. We rijden langs de oude burcht het middeleeuwse stadje in, net voorbij het kasteel zien we al de bordjes die ons naar de refugio brengen. Deze refugio is gemeentelijk en zo te zien pas gebouwd, hij is echter alleen voor voetgangers toegankelijk. De verantwoordelijke ziet onze bedenkelijke gezichten en stelt ons gerust: voor fietsers is er een speciaal tentenkamp, in het centrum van de stad! Voor de tweede maal worden we op de camino ontvangen door vriendelijke, Spaanse scouts. Als ze horen dat we per fiets uit het verre Belgica komen, worden we gefotografeerd met een polaroid-camera, het direct-klaar fotootje wordt aan de muur gehangen tussen de andere buitenlandse pelgrims. Als toemaatje krijgen we een welkomstgeschenk, een T-shirt van de scouts als aandenken, sympatiek vonden we. Het kleine stadje is het zoveelste hoogtepunt langs de camino, het dankt haar naam aan de burcht van de Franken(Franca). Bij het binnenkomen van het stadje, ligt de Santiago-kerk uit de 12de eeuw. Voor de pelgrims had deze kerk een bijzondere betekenis: onder < de “ poort van vergeving “ konden degenen die moe en uitgeput waren van de ontberingen op de lange tocht, dispensatie krijgen voor het laatste deel van de bedevaart. Hierdoor kregen zij dezelfde aflaten als in Santiago de Compostela! Voorbij de Plaza Mayor staat de San Nicolàskerk, dit gebouw in barok hoort bij het jezuïetenklooster. Ten oosten van de Plaza ligt de San Franciscokerk met een 13de eeuws portaal. Als we onze tent hebben ingericht en het stof van ons hebben afgespoeld, komt het aangename kuieren door het stadje op zoek naar een goed restaurantje. We krijgen een tip van de Akela: vanaf hier naar beneden, links de Plaza op, teneinde de Plaza een smal straatje in, dan rechts nog een smaller straatje in en dan ben je er...! Het beste resto van de stad, beweert ze. Het valt van buiten niet op, binnen is er nog juist plaats voor drie, ongelooflijk. Ik bestel een voorgerecht van salade met van alles en nog wat, als hoofdgerecht een varkenslapje met kroketten, heerlijke saus en een soort van gestoofd witloof, lekker... gedegusteerd met een rode Bierzo-wijn. Terug in de tent stellen we vast dat het eindpunt op zo’n 214 kilometer verwijderd is. Nog twee dagen fietsen..., deze zalige gedachte doet ons tevreden inslapen.

    06-08-1997
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.20e rit: Villafranca del Bierzo - Portomarin 107 km
    De nevel hing nog rond de bergen toen we, nog wat geeuwend, ons hoofd buiten de tent staken. Het was goed fietsweer, de zon bleef voorlopig achterwege, dat was meegenomen, want ook vandaag is het programma zwaar: de klim naar Cebreiro! Maar eerst nog wat nieuws over alweer een ontmoeting met een landgenoot. In de grote tent, waar het ontbijt gebruikt kon worden, zit op zijn eentje ene Koen Sablon, uit St.Denijs bij Zwevegem. Hij was helemaal alleen aan het grote avontuur begonnen,later zouden we van Kees en Marleen vernemen, wat de echte bedoeling was van zijn pelgrimstocht. Ons ontbijt was vlug achter de kiezen, de fietstassen nog op de fiets riemen en we waren klaar voor de start! Eerst nog even gedag zeggen aan de vriendelijke Akela. Voor de tocht van vandaag maande zij ons aan om vooral voorzichtig te zijn. De meeste pelgrims geraken in de euforie van het einde der tocht, maar het is de zwaarste rit van de gehele camino! Drie zware beklimmingen, maar vooral het weer gaat ons parten spelen vertelde ze. Goed, een verwittigd man is er twee waard, zegt het spreekwoord. Later zou uitkomen dat deze nuchtere hoofdleidster niet gelogen had, integendeel! We verlaten Villa franca del Bierzo langs de kloosterkerk Santa Maria de Cluny en over de Rio de Burbia. De oude weg volgend naar Pereje geeft ons al wat licht klim­werk. De route gaat nu door de smalle kloof van de Rio Valcarve, richting Ambasmestas met een stuk over de nogal drukke N VI. In Ambasmestas volgen we op de splitsing de oude N VI, de juiste versnelling wordt gekozen want hier is het steigingspercentage 6-7%. Ik neem voor de zoveelste keer voorlopig afscheid van Ludo en Eric, we zien elkaar terug op de Puerto de Pedrafita do Cebreiro. Zoals gisteren is het stevig klimwerk, de lucht ziet er dreigend uit maar er valt geen regen. Met regelmatige tussenpozen kronkelt deze oude N VI onder de viaducten van de nieuwe weg. Het panorama is overweldigend, soms zie ik in de diepe dalen, rokende schoorsteentjes van bijna aan het zicht onttrokken huisjes in de kleine dorpjes. Juist voor het dorpje Ruitelàn hoedt een boerin, samen met haar herdershond, een paar koeien langs de weg. De huisjes in dit dorpje zijn zo primitief, dat het haast niet te geloven is! Uiteindelijk bereik ik Puerto Pedrafita (1100m), vanaf de start deze morgen, tot op deze top heb ik zo’n 3,5 uur klimwerk achter de rug. Het is beginnen regenen als ik bij Ludo en Eric aankom. Een bak straffe koffie gaat ons goed doen, samen met wat koekjes en wat fruit. Als we de koffiebar buitenkomen hangt alles in een mistroostige nevel, echt geen gezellig weer. Terug op de fiets moeten we linksaf naar Cebreiro, een klim van 4 km naar het 200m hoger gelegen dorpje. Cebreiro, een dorpje met slechts een paar huizen, bezit een 10de eeuws kerkje, maar het is bekend langs de gehele camino. Cebreiro is ook de toegangspoort tot Galicië. Na Cebreiro gaat het naar Linares, een dorpje dat reeds in het jaar 714 in geschriften genoemd werd. Er volgt een korte, maar venijnige klim naar de Alto San Roque (1270m). Op deze San Roque staat een metershoog beeld van een pelgrim die, al voortploeterend, tegen de scherpe wind op­tornt. Hier haal ik Eric en Ludo weer in, want zij hebben klaarblij­kelijk besloten, om een foto van het impossante beeld te maken. Ondertussen is het weer ronduit slecht geworden, motregen en mist, ik denk plots aan de wijze raad van de Akela in Villafranca. Onderweg ook een paar auto’s, die na een slippartij tot stilstand gekomen zijn tegen de bergwand. Nat tot op m’n buik, arriveerden we bij een café op de Alto de Poio (1335m). Het was een norse mevrouw die ons bediende, niet verwonderlijk eigenlijk, met dit gure weer. Als we terug op de fiets stappen, krijgen we weer regen. De afdaling is, behoudens enkele korte beklimmingen, niet ver meer. Triacastela is het eindpunt van de lange afdaling, meteen is ook het slechte weer uit de bergen verleden tijd en sluimert zowaar het zonnetje achter de wolken. De route gaat nu langs mooie stukjes natuur: veel bossen en kronkelende riviertjes maken veel goed. Nog een korte beklimming tot in Renche, daarna gaat het bergaf naar Samos. Samos ligt verscholen in het groen van de bossen, we twijfelen een ogenblik om in dit dorp, een wat langere pauze in te lassen. Het enorme Monasterio San Julian de Samos, uit de 11de en 12de eeuw, ziet er verleidelijk uit om het met een bezoek te vereren. Er zijn voor de rest geen noemenswaardige voorzieningen in het dorp en we besluiten om verder te fietsen. Het parcours blijft heuvelachtig, maar ongelooflijk mooi! Blijkbaar hebben we het dorre gedeelte van Noord-Spanje nu definitief achter de rug. Onze plannen waren om in Sarria de dag te eindigen, maar het is drie uur in de namiddag: als we nog vijfentwintig kilometer fietsen zijn we in Portomarin, een dag fietsen van het einddoel! We laten Sarria voor wat het is en stomen naar Portomarin. Het traject is nogal heuvelachtig, Ludo en Eric nemen nog maar eens de benen. De lucht wordt weer dreigend en een poos later wordt ik gedwongen om mijn regenkleding aan te trekken, een stortbui komt roet in het eten gooien. Het is op deze laatste vijfentwintig kilometer, dat de dag weer een sombere wending krijgt: het tweede dodelijke ongeval sinds ons vertrek uit België. Enige tijd later, heuvel op en af, verschijnt het stuwmeer dat deeluitmaakt van de Rio Mino. Als we de rivier over zijn is het nog een steile klim naar het centrum van de stad, want ze is op de hogerop gelegen oever, herbouwd. Het oude Portomarin ligt onder de waterspeigel, alleen de mooiste en oudste gebouwen zijn steen voor steen afgebroken, genummerd en op de helling weer in elkaar gezet! Een gevolg van deze heropbouw is, dat de straten kaarsrecht en breed zijn. De kerk van San Juan lijkt op een burcht, ze dateert uit de 12de eeuw. Achter de San Juan kerk, vanop de plaza aan het zicht onttrokken, ligt het Romaans kerkje van San Pedro, eveneens uit de 12de eeuw. In een schoolgebouw is de gemeentelijke refugio ondergebracht, als we daar aankomen blijken alle bedden volzet. Aan de oever van de rivier ligt echter een camping, het is een steile afdaling om ze te bereiken. De vriendelijke uitbater laat ons een goed plaatsje kiezen, en in een mum van tijd is ons tentje opgesteld. We hoeven ook niet het hele eind terug om aan eten te geraken, de moeder van de uitbater gaat voor ons wat klaarmaken. In het kleine campingrestaurant was het best gezellig en eten in overvloed! De dag van morgen liet ons deze keer niet los, we beseften dat het de laatste fietsdag was. Het zou erg tegenvallen, mocht er nu nog iets fout lopen. Lek rijden was alleen morgen nog mogelijk, het is niet te geloven. We besluiten onze mijmerin­gen met een drankje, door de chef geserveerd. Een Spaans koppel verteld dat het een specialiteit is uit Galicië, je voelt het de ganse weg afleggen, tot in de maag! Met de korte wandeling naar de tent duurde het geen tien minuten, of we ronkten in onze slaapzak. We droomden van morgen...!

    07-08-1997
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.21e rit: Portomarin - Santiago de Compostela 96 km
    Het was een grijs wolkendek,toen ik vanmorgen al om kwart na zeven onder de douche stond. Ludo en Eric waren wakker maar draaiden zich nog eens om, gelijk hadden ze.Voor deze laatste dag hadden we nog een slordige 100km af te leggen.De tent moest min of meer nat in de fietstassen,het had af en toe geregend de voorbije nacht. Ieder van ons peinsde wat in zichzelf: de aankomst in Santiago, wat voor gevoel gaat dat geven en de thuiskomst. Allemaal dingen die,althans mij, bezighielden. De dag tevoren hadden we voor ons ontbijt gezorgd en dat peuzelden we nu op, onder een luifel vlakbij de tent. Nog een laatste controle of we niets vergeten hadden en de start van onze laatste fietsdag kon beginnen. Voorbij Portomarin kregen we al direct een 14 kilometer lange klim voor de wielen, het ging constant naar omhoog met af en toe een korte afdaling. De streek was bijzonder mooi: heuvels met prachtige groene weiden, met hier en daar toch tamelijk grote boerderijen. Naast de weg waar wij over fietsten liep de camino voor voetgangers, Santiago kon eigenlijk niet zo ver meer zijn, de concentratie pelgrims te voet werd groter naarmate we de beroemde stad naderden. Aan het einde van deze toch wel lange klimpartij, gingen we linksaf en lieten we de voorrangsweg voor wat hij was. Het was op dit asfaltweggetje dat ik dacht: dit is niet mogelijk, toch niet in 1997! Hier was de tijd letterlijk blijven stilstaan, kleine ouderwetse boerderijtjes, zoals in de kempen destijds. Op dit prachtige weggetje rijden we tot in Ventas de Naron, niet te geloven maar deze nederzetting telt slecht vijf huizen, terwijl hier in de middeleeuwen (820) een ware veldslag plaatsvond tussen Moren en Christenen. De route gaat verder met een korte beklimming naar 750m, elk dorpje heeft zijn verhaal: ik beperk mij ertoe om ze alleen maar op te noemen. Lameiros, met een granieten kruis: Christus aan de ene kant, aan de andere Maria met haar dode zoon. Ligondo, met de Santiagokerk Eirexe en een eenvoudig pelgrimskerkhof. Bij Portos ligt Villar de Donas, hier liggen ridders van de orde van ST.Jacob begraven die als taak hadden de pelgrims te beschermen.Het Romaanse kerkje bezit 14de eeuwse muurschilderingen. Zonder het te merken, belanden we in Palas de Rei. Hier begon vroeger de laatste etappe naar Santiago, toen werd deze plaats “ Paladium Regis “ genoemd.Nu klieft de N547, dit dorp middendoor en is er van de oude weg niet veel meer over! De dreigende wolken die al een hele tijd boven ons hoofd hangen worden omgezet in regen, we besluiten om in Palas de Rei een bakje koffie te nemen. Een vriendelijke, plaatselijke bewoner merkt meteen dat we pelgrims naar Santiago zijn, bemoedigend vertelt hij dat we op zo’n 65 kilometer van ons doel verwijderd zijn.Ik vergelijk de afstand met een van mijn trainingsritten thuis en denk bij mezelf: vijfenzestig kilometer, dat is minder dan mijn rit over de Oesterdam bij Tholen! Thuis deed ik die afstand in minder dan tweeënhalf uur. Later kwam ik erachter dat deze rit de zwaarste beproeving was van allemaal! Als we na deze korte verpozing terug op de fiets stappen, valt het water met bakken uit de hemel, het verkeer suist langs ons heen over deze druk bereden weg. En of het allemaal nog niet genoeg was, de weg is een opeenvolging van klimmen en dalen. Korte steile heuvels, maar ook tergend lange beklimmingen, ik voel dat het vel van m’n voeten schrompelt van de natte voeten. Arzua is de laatste plaats voor Santiago van enige betekenis, hier wordt gestopt voor het middagmaal. De regenstralen vallen loodrecht naar beneden, in een volume om U tegen te zeggen. Bij een bakker, waar we ook koffie kunnen krijgen, maken we een keuze uit tientallen verschillende koffiekoeken. We laten de middagpauze lang duren in de hoop op beter weer, maar niets daarvan.Op deze laatste dag is het voor het eerst dat ik alles naar de haaien wens!Een bord: “ Santiago 9 km “ geeft weer moed, maar nooit heb ik geweten dat negen kilometer fietsen zo lang konden duren. Dan plots de top van een heuvel, de Monto del Gozo, de laatste!Iedere pelgrim naar Compostela, beschrijft deze laatste heuveltop als zeer emotioneel. Een traan heb ik niet gelaten, maar het kippevel voelde ik tot in mijn nek. In de verte zien we de torens van de kathedraal, door de regen iets minder goed te zien. Van nu af fietsen we als automaten, de buitenrand van de stad geeft nog wat de gewone verkeersdrukte. Als we de binnenring van de oude stad gepasseerd zijn rijden we tussen eeuwenoude gebouwen en plots is ze daar, op dat grote plein, waar in dit weer bijna niemand te zien is.De kathedraal! Ze is immens groot en wij staan daar, niemand die ons wat vraagt en maar goed, ik heb dit voor mezelf gedaan. Nu gaat alles in een stroomversnelling, allereerst onze geloofsbrief laten afstempelen. Dit gebeurt in het gebouwtegenover de zij-ingang van de Kathedraal, het is er aanschuiven. Enige bewondering valt af te lezen van het gezicht van de Monseigneur die mij de “ Compostelana “ overhandigt. Helemaal uit België? Per fiets? Proficiat...! Hij spreekt op zachte toon een klein beetje Frans: “ Morgen om 12 uur is er een mis in de kathedraal, voor de pelgrims “. Dat is genoteerd. Ons eerste werk nu, is een onderkomen zoeken tot maandag. De eigenaar van een café-pension biedt ons een oplossing. Bij hem is alles volzet, maar op het stadsplan wijst hij een adres aan waar we waarschijnlijk wel terecht kunnen. Ludo en Eric gaan op zoek,terwijl ik de fietsen bewaak vanop een terras. Ik heb de toevallige ontmoetingen op deze lange reis niet meer geteld, maar toen ik daar de wandelende mensen gade sloeg,bemerkte ik twee vrouwen. Ze kwamen mijn kant op,en omdat ze Vlaams spraken,kon ik niet nalaten om ze aan te spreken. Niet te geloven,Martine was de vrouw van Koen: de Vlaming die we ‘s morgens ontmoetten in Villafranca del Bierzo, in het tentenkamp van de scouts! Vanuit België was ze met de auto naar Santiago vertrokken, om uitgerekend ook vandaag haar echtgenoot te verwelkomen. Samen verbleven ze dan nog een tijdje in Noia, bij vrienden. Twee triomfantelijke gezichten hadden Ludo en Eric, toen ze vertelden dat er voor 5000 pesetas per nacht, een kamer voor drie per­sonen op de kop getikt was, een meevaller. De kamer was ruim, van alle comfort voorzien en lag bovendien pal in het centrum van de stad. We hadden nu een zee van tijd om alle bezienswaardigheden te bezoeken. Vandaag, vrijdag 8 augustus, stond de pelgrimsmis op het programma. Toen we om twintig voor twaalf de kathedraal binnenstapten, was er amper nog een plaatsje. Ik had in een documentaire van Cees Notenboom het ontzaglijke wierookvat(1) gezien, dat door vier mannen door de dwarsbeuk van de kathedraal geslingerd werd. We moesten ons dus strategisch opstellen, om te kunnen zien hoe ze deze karwei klaarden. Toen dat moment aangebroken was ging er een golf van bewondering door de kerk, op het einde was de rookpluim één vuurbal geworden, ik vond de prestatie indrukwekkend! Tijdens de homilie spitsten we gedrieën de oren: de Monseigneur bracht hulde aan de pelgrims die hun tocht tot een goed einde brachten en hij noemde ze allemaal op. "Tres peregrinos à bicycletta de Belgica", we keken elkaar tevreden aan: onze tocht was nu definitief ten einde. Ik had beloofd om mijn verhaal over Pieter af te maken. Op de laatste avond voor ons vertrek, zaten Ludo en ik op een terrasje. We vroegen ons af, hoe het Pieter vergaan was. Plots was daar weer dat toeval..., onze woorden waren nog niet koud of we botsten hem tegen het lijf, toen we wilden weggaan! Ook hij had de eindstreep bereikt, zijn remblokken hadden geen rubber meer en ook hij had serieus afgezien bij de laatste beklimmingen. Het zou te veel werk vragen, moest ik alles wat we nog beleefd hebben in Santiago neerschEen ding is zeker, we verlangden alle drie naar maandag, naar huis. (1)Dit wierookvat is 1,10m hoog en weegt 90kg.



    >

    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!